Er zijn zo sporadisch van die tentoonstellingen die een weigering in zich houden om “gereed te zijn”, daarmee bedoel ik dat kunst vandaag veel te educatief en explicatief wordt ingezet in een verlangen naar een mogelijke en absolute klaarheid voor het publiek. Het siert Museum Roger Raveel deze kaart resoluut te trekken en op een museale manier waardig, oeuvres bij elkaar te plaatsen waarbij de autonomie van de kunstwerken gevrijwaard blijft van al te transparante connecties en visuele ‘aha’-belevenissen.
Directeur/directrice Melanie Deboutte weet het hier aan de bochtige oevers van de Leie, intelligent aan boord te leggen door zowel twee kunstenaars van een zelfde generatie te doorkruisen met werk van een talentvolle jonge kunstenares die het allemaal nog moet maken.
Wijlen Jan Vercruysse is ontegensprekelijk een baken in onze vaderlandse kunstgeschiedenis. Als stijlvol intellectueel wist hij steevast de lauwe en flauwe kantjes van de kunst; de kunstkritiek en de contemplatie te ontdoen van een naar vrijetijds-neigend omgaan met kunst.
Voor Jan Vercruysse was kunst een zaak van ernst en ook wel een manier om te ontsnappen aan de heersende vervlakkende banaliteit van alle dag, een toestand die leidt naar oeverloze verveling en gemis aan humaan en ander perspectief. Jan Vercruysse liet de aandacht op zijn kunst ‘vertragen’ zoals hij dat zelf sterk formuleerde en hij wist dat te bereiken door een niet zelden met taal doorwrochte plastische beeld-taal waarin referenties aan zijn artistieke voorgangers én zijn voorliefde voor tuinen – die hij beschouwde als de énig mogelijke manier om kunst in de publieke ruimte te brengen. Dat dit consequenties oplevert weten ze inmiddels al heel lang in Knokke, waar een ruime tuin van Jan Vercruysse een parking sokkelt, die al jaren niet meer om aan te zien is. Het prachtige, innemende oeuvre van Jan Vercruysse is gewoonweg niet te vatten met verhaaltjes of met éénduidige vingerwijzingen naar de kunstgeschiedenis. Zijn oeuvre is een soort fijnzinnig glimlachende weigering waarbij hij zegt niet te moeten communiceren over zijn werk, omdat hij ervoor koos dat je doet met zijn werk.
“Ik wil kunst maken. Elke keer opnieuw kunst maken. Elke keer opnieuw kunstenaar blijve
n. Dat betekent elke keer opnieuw … afzien van de wereld, afzien van het leven, ertegen in gaan”. (Jan Vercruysse, 1990)
In Museum Roger Raveel is een soliede greep te zien uit zijn weerbarstig oeuvre; unieke ofsets, Atopies, Tombeaux en zelfs een M !
Onbereikbaarheid; het niet kunnen vatten van wat voor de ogen rolt en een permanent verbreken van het verlangen naar symbolisch bezit, zijn onderliggende gedachten die de tinteling van dit werk gaande houden. Het maskeren, het tonen van de scène met hoogstens en alleen de hand zichtbaar van de soufflerende kunstenaar of … de kunstenaar zelf bewogen ge-beeldt als een figurant van het verlopen van de (lees)tijd of het autoritaire ritme van de metronoom.
De kunst van Jan Vercruysse IS muziek, de partituren lopen langsheen theatergordijnen en worden verderop ‘tombeaux’, als eenzoete echo van de dood. De maagdelijk witte piano ligt er als een grafsteen bij, ‘stom’ als in de ijlte van een diepblauwe zomernacht.
De mythologie en de (stilaan vergeten) geschiedenis van kunst en cultuur schikt Jan Vercruysse in hoofse en nauwgezet bij elkaar gezette scènes – waarin de sluier van de banaliteit de rug wordt toegekeerd en wordt weerspiegeld in gespiegelde gordijnen zoals Michelangelo Pistoletto dat hem voordeed vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw.
Hoog en onbereikbaar hangt tegen een witte muur een in het blauw geschilderd leeg schap ; een tombeaux uit 1989. Een werk dat tegelijk de leegte en de belofte van iets in petto houdt.
Jan Vercruysse is een magiër, een kunstenaar die “een” publiek in de waan van haar dag laat.
Schoonheid verdraagt de routine niet en wie dit werk niet op één of andere manier kan appreciëren is en blijft beklagenswaardig. Na alle actuele rumoer rond kunst, opgefokt door de party-geile kunstwereld komt de toeschouwer alleen de stilte en zijn/haar stilte tegen.
Het moment waarop de kunst zwijgt en de toeschouwer al dan niet in gedachten aan de slag gaat met wat hij zag en (desnoods) ervaarde..
“De stilte na het werk… na een kunstwerk … de stilte na het kunstwerk ontstaat door dat moment van ervaring van het sublieme. En heeft te maken met … ontroering, met schoonheid als een niet- esthetische categorie, met sublimatie en met het ervaren dat iets daar is dat ongrijpbaar is.”.
(Jan Vercruysse, 1990)
Een zelfde streven naar onbepaaldheid overmeestert het brede werk van John Murphy – dé estheet die de nacht schuwt en alleen schildert bij daglicht -en dat hij groot gelijk heeft.
De schilderkunst van Murphy is subliem in die zin dat er in de titels hoogstens insinuaties worden prijs gegeven die het picturale oppervlak van zijn schilderijen, de verspringende gedachten van een mens op een poëtiserende manier laten dansen. De schilderijen zijn zinnelijk, vibreren vanuit de diepte het licht uit de kleur en verbeelden gedachten die iedereen op één of andere manier kan boeien.
Fascinerend zijn de Tiepolo Series die geïsoleerde Pulcinella’s de revue laten passeren die het groteske aanvinken als een maskerade, gekneld tussen vrede en geweld – het leven als een dol- wrange farce. Gemaskerden met een bultrug en een puntige hoed – het heeft iets rebels, aandoenlijks én angstaanjagend net zoals carnaval niet zelden met kleine gevoelens van weerwraak – de draak steekt met de orde van de dag en het ‘reguliere’.
Er daagt zelfs in deze reeks een hond op die als het ware uit het paradijs wordt verwezen/verdreven. Die hond komt diafaan terug in een schilderij… en ja de herinnering aan Meester Goya is hiermee snel beklonken.
Dat de jonge Nel Aerts hier tussen de twee eminente kunstenaars fietst met een reeks schilderijen is een niet onaardige zet die niet alleen de continuïteit van de kunst aan onze kaken stelt maar ook laat zien dat de schilderkunst vandaag weer alles overnam van de generatie van Vercruysse en Murphy die (nogal) andere artistiek-technische wegen opzochte en/of een koel verbond sloot met schilderkunst als een vrijgeleide om het motief te ontdoen van direct inhoudelijke associaties en opwindingen.
En toch hakken de schilderijen van Nel Aerts wonderwel in op de ingenieus in elkaar gestoken werelden van beide kunstenaars in deze tentoonstelling. Er is veel tussen-witheid in de tentoonstelling en dat maakt dat ook de autonomie van het werk van Nel Aerts de nodige afstand kan behouden.
Haar werken ogen (!) letterlijk in het oog springend qua forse en schematische lijn en compositie; de kleuren boren doorheen de hagelwitte, haast niet aan te raken architectuur van Stéphane Beel. De kunst en de wereld donderen verder met grote open ogen in een gelijnde wereld waarin alles kan en de kunst dat ook is.
De damp ontsnapt uit een pijp als een grillige wit-lege tekstballon – een ‘dronken’ pijp als een syfon die zich naar de basis van het schilderij kronkelt … wie weet naar wat en hoe..
Er huist iets subliem in de banale beeldtaal van Nel Aerts – dat geschilderd is op een aardse manier – als een op elkaar volgen van onaffe schilder-beurten die het onbehagen van de kunst en de soms zichzelf poserende kunstenares in het midden laat van en in vet aangelegde stroken verf.
Unreadiness:
is een tentoonstelling die het ongezegde van beelden in een zonderlinge tentoonstelling navigeert, waarbij de toekijkende mens met of zonder verve het hoge Noorden kwijt geraakt(e).
Luk Lambrecht
Poster un Commentaire