Binnenskamers
omtrent 3 x schilderkunst aan de Leie
nog tot 18.10.2020
Voor de zevende keer organiseert het trio musea, gelegen langs de riante Leie een poging om een stand te bedenken van het meest gecontesteerde en tegelijk meest gegeerde medium bij ‘onze’ kunstkenners en dito liefhebbers: de schilderkunst.
De grappige titel – want, blijft de betere kunst niet altijd een beetje “binnenskamers” haperen … – alludeert qua thema vandaag op de problematische begrippen zoals “nabijheid, intimiteit en directheid dat ontstaat door nauw contact”. De biënnale is al langer het specifieke medium ‘schilderen’ ontgroeid – dat wil zeggen dat kunstenaars zich de taal van de schilderkunst mentaal eigen maken en transformeren in kunst met andere materialen zelfs en “waarom niet” met film en digitale media.
Dat betekent dat de kunst springlevend blijft en in het bijzonder ook de schilderkunst.
Wij beperken ons wat langer stil te staan bij het beste deel van deze biënnale dat zich afspeelt in het Roger Raveel Museum in Machelen-aan-de Leie. Een info-brochure maakt de bezoekers ietwat meer wegwijs bij de andere partners, het Museum van Deinze en de Leiestreek en het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle.
Na het op rust zetten van Piet Coessens, nam onlangs Melanie Deboutte er het roer over. Het is moedig dat zij er meteen voor koos om de vaste collectie kunst van Roger Raveel in de nieuwe vleugel nu te verhuizen naar de meer huiselijke kant van het museum. En dat blijkt meteen een schot in de roos; zij putte uit het rijke depot en vond er vooral oude en relatief kleine parels van Raveel, merendeel geschilderd in de jaren veertig en vijftig die toch wel getuigen van zijn ‘oer-talent’ om de perceptie van “zijn” landelijke omgeving tot essenties en aarzelende abstractie, gewaagde framing en gedurfde fragmenteringen uit te schilderen. In de vele kamertjes komt het werk van Roger Raveel goed tot zijn recht en het kijk-comfort vaart bij deze in-schaling er alle baat bij.
De mooie nieuwbouw van architect Stéphane Beel komt nu eindelijk en letterlijk pas goed uit de verf… De trapsgewijze volumes van deze nieuwbouw lenen zich perfect voor monumentaal werk en het licht zit er ook al snor. Melanie Deboutte koos ervoor om kunst te tonen van kunstenaars die “de canon” uitmaken voor de jongere generatie kunstenaars en daarbij moet historisch nogmaals eens gewezen worden op het grote belang van de Gentse ruimte het Gewad die later de galerie werd van Joost Declercq en die in de jaren tachtig en negentig heel wat van onze kunstenaars zoals Jan Vercruysse, Lili Dujourie, Raoul De Keyzer en Narcisse Tordoir toen in een internationale dialoog bracht met vandaag als referentieel beschouwde kunstenaars zoals Juan Munoz, Franz West, René Daniels, Jean-Marc Bustamanten Cabrita Reis en anderen. Die wind van ooit … waait nu vandaag als een deugddoend briesje doorheen het witte Roger Raveel museumparcours.
Mooi ook dat Jan Van Imschoot – die vandaag in alle rust werkt in Frankrijk – hier breed aanwezig is met een aantal schilderijen gebaseerd op intelligent-complexe beeldmontages, begrensd in volle interieurs. De mens blijft afwezig in deze composities; des te meer zijn de beeldfragmenten sprekend en suggestief en weet hij zijn schilderkunst oa te laten resoneren met beelden uit de canonieke geschiedenis van de cinema. Van Imschoot ontwijkt ‘stijl’ en wil het publiek onuitgesproken ‘beeldend’ triggeren met beelden die de associaties dartel laten verspringen in de tijd, de ideologie en in en tussen de mechanismen die leiden tot stereotiepen en ongeziene vormen van macht. De schilderijen alhier van Jan Van Imschoot laten zien dat schilderkunst vandaag duidelijk méér kan zijn dan het uitborstelen van gratuite, esthetisch-lieflijke prentjes.
Lili Dujourie kreeg wel al hier en in het buitenland ruimere presentaties en wordt erkend voor haar vroeg video-werk en de manier waarop ze met bijvoorbeeld textiel, plaaster en lood de gedachte aan fragiliteit weet te koppelen aan bijvoorbeeld haar passie voor Oude Schilderkunst.
“Between Black and Pink” is een kolossaal mooi beeld ! Het handelt over schilderkunst, ruimtelijkheid, onbereikbaarheid , spiegeling en intimiteit. Het werk functioneert als een lage kamer opgebouwd door stukken identiek canvas dat binnenin geschilderd is in een aanlokkelijke tint roze – de buitenkanten zijn gitzwart Tussenin zitten spiegels en gedrapeerd duur textiel dat uiteraard meteen doet denken aan de gewaden van de personages op de vele schilderijen van onzen ‘geliefde’ Vlaamse Meesters – de Vlaamse Primitieven. Dit werk is een lust voor het oog; een poëtische kijkdoos ! Dat is ook het geval met de indrukwekkende “Kamer III” (1986) van Jan Vercruysse. Een hoge smalle houten kamer waarin onbetreedbare trappen leiden naar het niets of iets dat .. op het sublieme alludeert van de kunst. Jan Vercruysse verzette zich met hand en tand tegen elke vorm van banalisering in de kunst. Vercruysse reflecteerde grondig over de kunst en de positie die hij op dat moment als kunstenaar in plaats en ruimte (zijn leven) innam. Een zacht neon-lampje maakt het binnenin sacraal en als toeschouwer loopt men letterlijk en in gedachten tegen de oppermacht van de kunst. Dit monumentaal werk is als een mal om niet alleen te herdenken maar vooral om te denken. Het werk van Jan Vercuysse wordt hier wonderwel gelardeerd met een aantal transparante fotowerken uit de reeks “Lumière” van de Franse kunstenaar Jean-Marc Bustamante. De beelden van interieurs waaronder één van een museum – zijn afgedrukt op een glasplaat en hangen ietsje van de muur zodat het licht er vrij spel krijgt. Deze mooie ‘schilderijen” doen denken aan de broze glazen negatieven van de pionierende fotografie waarin ook het licht voor de afdruk zorgde van het negatief. En het gaat zo maar door in die vleugel van het Roger Raveel Museum. Heerlijk zijn de vroege werken van Narcisse Tordoir die in de jaren tachtig en negentig op basis van grondig onderzoek van beeld en tekst van René Magritte, complexe en veelal haaks tegen de muur bevestigde constellaties bedacht waarin woord, beeld, spiegeling én doorkijk telkens een duizelingwekkende kijk-ervaring opleverde. En ja, het beresterke werk van schilder René Daniëls kon hier niet ontbreken. Ook in een Magrittiaanse sfeer wist hij composities te bedenken waarin het beeld zelf zich als een sneeuwbal wist te ontrollen tot telkens nieuwe betekenissen. Een vlinderdas werd een expo-ruimte die op zijn kant gezet, een motief werd van een diagonaal teken op Hollandse luiken … René Daniëls essentialiseerde zijn kunst met het verloop van de tijd vanuit een guitig surrealisme naar een beeldtaal waarin het thema ‘tentoonstellen’ op de voorgrond kwam te staan. Tussendoor is de prille film “La Chambre” (1972) te zien van Chantal Akerman. In een langzaam roterend panoramisch filmstandpunt worden wij visueel getuige van haar appartement in New York. Zelf ligt ze als een soort onhandig model in bed en eet een appel. Wat een ontroerende beelden waarin de geschiedenis van de schilderkunst wordt opgevoerd vanuit een in se banaal en eenvoudig gefilmde scène “bij Chantal thuis”…. Een vroeg werk van Philippe Van Snick besluit het parcours.”Synthese van Traditioneel L-vormige kamer” (1968-69) bestaat uit twee identieke volumes waarbij de ene zich voordoet als een transparante kooi en de andere bekleed werd met katoen. Het is een dialectisch werk waarin basis-beginselen van het nieuwe “beeldhouwen” monumentaal zichtbaar worden. Mooi is ook de reeks vroege foto’s waarin Philippe Van Snick 10 druppels inkt in een lavabo langzaam laat wegvloeien alsof het een filmpje betreft.
Is er dan geen werk van jongere kunstenaars te ontdekken – hoor ik al denken tussen het geritsel van het lezen… Inderdaad Melanie Deboutte opteerde voor de presentatie van twee ruime producties. Valérie Mannaerts valt op met een een soort gitzwarte pop van veelgelaagd zwarte kant en waarbij een tuniek (?) het beeld tooit met erop geprikte foto’s die het vermogen van associatie van de toeschouwer de vrije loop laat. Dit machtig beeld wordt omringd door twee bijzondere schilderijen – uitgevoerd met cross-over technieken met tule, olieverf en borduursel.
De jonge en onbekende Vedran Kopljar (1991) komt letterlijk op de proppen met tal van reliëf-schilderijen waarin de menselijke binnenkant wordt geïnsinueerd en de gelaagde composities met graagte refereren aan een mix van surrealisme en psychedelica.
Deze tentoonstelling laat als tentoonstelling geen spaander over van de idee van “interieurs”. Melanie Deboutte liet het museum helemaal wit – hier geen overbodige decoratieve tierlantijntjes maar alle hens aan dek en nadruk op “het interieur” van de kunstwerken zelve.
Gaat dat zien en spijker meteen wat relevante kennis bij van onder andere een generatie kunstenaars die van vandaag langzamerhand in de buurt komt van de eretitel “Meester”.
Luk Lambrecht
27 juli 2020
Poster un Commentaire