- La boîte de Pandore. Une autre photographie par Jan Dibbets
- Musée d’art moderne de la Ville de Paris
- > 17 juli 2016
- presentatie Jan Dibbets
- in vier zalen van het Stedelijk Amsterdam
- > 31 juli 2016
Aan de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets (1941) kan een museum geen beter cadeau doen voor zijn verjaardag dan een platform te geven waarop hij eindelijk eens zijn fotografische praktijk in een historische context kan plaatsen. Dat kan hij nu volop in een belangrijk museum van Parijs waar trouwens één van de meest belangwekkende werken uit zijn brede oeuvre “De kortste dag in mijn huis” (1970) wordt geconserveerd.
Maar eerst even dit:
Jan Dibbets schittert zelf in het Stedelijk Museum in Amsterdam waar hij tot eind juli het publiek confronteert met vier plechtstatige, puntgaaf ingerichte zalen waarin hij op een ziels-mooie manier 40 jaar van zijn artistiek werk overbrugt, herdenkt en re-genereert op basis van de negatieven van de “Color Studies” uit/vanaf 1976. Beelden die inzoomen op de onpeilbare kleuren van de al dan niet blinkende carrosserieën van auto’s die in de zon of de regen kleuren veroorzaakten die “ongezien” zijn en blijven. Dat was toen nog volop een foto-analoge tijd en kijk, de laatste jaren experimenteert Jan Dibbets met deze negatieven van weleer, maar nu uitgevoerd met geavanceerde digitale middelen van zijn en onze tijd ! Is dit niet meesterlijk, dat Jan Dibbets – net zoals de Duitse kunstenaar Gerhard Richter – zichzelf bevraagt parallel aan wat de techniek aan onze tijd dicteert?
Het schitterende, recente resultaat veroorzaakt helemaal niet een onderkoelde beeldtaal waaraan wij denken als het erop aankomt over het digitale beeld en dito tijdperk te reflecteren
Jan Dibbets produceert wonderbaarlijke abstracte kleurvelden die hij netjes inlijst en als ‘tableaux” tegen de muren van het museum presenteert, perfect in evenwicht en in balans met het werk uit 1976. De kleuren zijn ongezien – tussen verlegen en belegen – van een picturale schoonheid getuigend en overtuigend – (vandaag) nog zelden te zien via de traditionele middelen van verf op doek.
In dit magistrale nieuwe werk van Jan Dibbets spookt de idee al van uniek versus reproductie – hier ontlokt Jan Dibbets volop de verwarring van het kijken.
De vrij monumentaal gereproduceerde pastel-kleurige partijen wisselen af met opzichtige, soms giftige groenen en roden die het netvlies bestormen als bij een ferme windstoot aan zee waar de kleuren boven het oneindig deinende water ook op slag kunnen veranderen van fragiel naar grimmig. Jan Dibbets is een kind van de zee…
Met deze fantastische presentatie in de vier ruime zalen van het Stedelijk in Amsterdam schrijft Jan Dibbets een begin van toekomstige geschiedenis, waarin hij poneert dat de toekomst van de kunst in handen komt van de fotografie. Als in een concert met een kwartet strijkers transformeert hij de vier Stedelijk Museum zalen tot een verfijnd oord waar schoonheid heerst via middelen die de schilderkunst suggereren en waar paradoxaal “de hand” van de kunstenaar zo ver(f) weg is en blijft.
Fotografie beeldt hier bij zijn recente werken haarzelf af – de fotografie verbeeldt bij de attente toeschouwer een dimensie die niet ressorteert onder de rubriek reproductie maar die juist de menselijke perceptie beweegt naar een tactiel domein waarin de kleur alles wordt.
Kleuren die mechanisch uit de machine rollen en de toeschouwer in een “bewuste” waan houden, kunst te zien van een opperste individuele makelij. Wat een paradox, wat een straffe en niets ontziende hoge vorm van kunst waarin de kunstenaar het universum onderzoekt van de technische kleur !
In Parijs in de vele kronkelende zalen van het Museum is het een visueel feest van de fotografie geworden zoals nooit tevoren.
Jan Dibbets stopte al van in het begin van de jaren zeventig zijn kritiek niet onder stoelen of banken omtrent de strikt afbeeldende waarde van de fotografie die tegen al dan niet grof geld wordt verpatst op de weelderige kunstmarkt. Weinig actuele fotografen staan in zijn gratie; een uitzondering is Thomas Ruff die op het einde van de expo in Parijs zeer goed is vertegenwoordigd in tegenstelling tot de complete afwezigheid van de andere zeer marktgevoelige (Duitse) fotografen zoals Andreas Gurski en Thomas Struth.
Jan Dibbets gaat in deze expo uit van ondermeer de feitelijke technische mogelijkheden van de camera – goed beschreven in het inmiddels door vele jonge kunstenaars verorberde boekje “Een filosofie van de fotografie” van Vilém Flusser (1920-1991).
Flusser had het vooral over de mogelijkheden van de technische beelden én vormen waarin hij in het domein belandde van het technisch manipuleren.
Jan Dibbets liet in zijn vroege magistrale reeksen én perspectief-correcties altijd qua presentatie de tijd heel letterlijk “zien” en beleven. Hij had een expliciet plan van “hoe” zijn beelden te maken maar liet tegelijk zijn beeldtaal de vrije loop voor het oog van de toeschouwer.
Het is vooral de technische strategie die veel later werd overgenomen door kunstenaars die de fotografie of een film-still uitrokken tot al dan niet verstilde/gestolde beelden met melancholische dimensies, waarbij beelden stokten in een esthetiek die soms tot in den treure werd geassocieerd met traagheid en het berouwvol tonen van de notie (verglijdende) tijd. De Brit Douglas Gordon (1966) was de voorloper van dit soort kunst.
Het is onbegonnen werk de expo in Parijs te bespreken, wat als een intro-statement wel meteen opvalt is dat Jan Dibbets de Franse kunstenaar neo-classisist Ingres opvoert als de voorloper van de kleurenfotografie en dat hierna een expo als een essay zich “ontwikkelt “ waarin vooral de wetenschappelijke, utilitaire fotografie zonder artistieke aspiraties aan bod komt maar die als beeldtaal de fotografe als kunst zeer grondig bleef beïnvloeden.
Dat is dé rode draad doorheen de hele uitmuntende expo waarin werkelijk bekende en onbekende parels zijn te ontdekken waarbij je als bezoeker beeld na beeld blijft stilstaan.
Uiteraard is er fantastisch werk te zien van de generatiegenoten van Jan Dibbets zoals van Richard Long, Bruce Nauman, Gilbert & George, Hans-Peter Feldmann Ger van Elk of Giuseppe Penone.
Bizar is de kronkel in de laatste zaal van deze subliem bedachte expo; hiertoe riep Jan Dibbets de wetenschappelijke hulp in van de Duitse specialist Markus Kramer.
In die laatste zaal probeert theoreticus Markus Kramer zijn denken en concept omtrent “Fotografische Objecten” te visualiseren -dat lukt niet (altijd) zo best, tenzij men de teksten erop na leest in de ruime catalogus.
Werk van Seth Price, Kelley Walker, Wade Guyton en van de mij onbekende Spios Hadjidhjanos die ingenieus maar wat bleekjes via internet en “kabelende” data efemere kunstobjecten produceert, sluit voorlopig het stevige Jan Dibbets’ epos af over de fotografie, met weliswaar een “open” einde die de toekomst van de beeldvorming in de handen legt van pc-handigen.
Ondertussen was het over-heerlijk flaneren in de Parijse expo van Jan Dibbets, die vooral aantoont dat de breuklijnen in de kunst altijd parallel lopen aan de technische innovaties van de tijd waarin ”wij” ergens en “er” vertoeven/leven en “er” onvermijdelijk de kunst ontmoeten.
Luk Lambrecht
03.06.2016
Poster un Commentaire