Kunstzomer in LUMA

De Hogetempel in Arles, fonkelend tussen het betere toerisme

1.

In het kleine Franse Arles torent als een vuurtoren de grillige toren bedacht door de overal bejubelde Amerikaanse ster-architect Frank Gehry.

Persoonlijk vind ik die toren niet zo een geslaagde peperdure architectuur-gadget.

Op perfect licht-getimede pub-drone-foto’s ziet de toren er helemaal anders uit dan in de realiteit. En ja, je moet al het interview lezen met de inmiddels stokoude Canadees-Amerikaanse architect (95) om de formele referenties te snappen.

Eens binnen lijkt het allemaal nog vervelender op een soort ordinair administratief centrum waar bureaucratie in goede banen wordt geleid. Een pluspunt is wel het kleine dakterras vanwaar je een mooi uitzicht wordt geboden op ondermeer het historische centrum van Arles met de jazzy arena als blikvanger. Je ziet ook in de verre verte Les Alpilles liggen, waar de gegoede burgers met hun bermuda uitgedoste families zich luxueus terugtrekken in grillig verkavelde villa-wijkjes met klasse.

Arles is de stad van Vincent van Gogh waar hij het indrukwekkende werk “La Nuit étoilée” schilderde. Hier verwijst de oude Frank Gehry ook (graag) naar als legitimatie voor de talloze kunstig en grillig in elkaar gecomponeerde blokjes metaal die de toren langzaam naar het licht brengen. Op de uitgestrekte site die door Maja Hoffmann werd opgekocht in de staat van een vervallen spoorweg-site werden de bestaande bouwvallige gebouwen kundig gerenoveerd tot onthecht-functionele expo-zalen waartussen een nieuw aangelegd stuk natuur werd ‘teruggebracht’ door landschap-architect Belg Bas Smets.

Het is fijn dat een zeer gefortuneerde Zwitserse familie dit soort initiatieven neemt en het publiek daarvan deel-plichtig wil maken. LUMA is trouwens niet alleen een aanlokkelijke plek voor een veredelde vorm van kunst-consumptie; LUMA is ook een productie- en studiecentrum en daarvan getuigt het geweldige, zeer ambachtelijk-complexe tapijt “Le Bonheur n’est pas drôle toujours” van kunstenaar Rirkrit Tiravanija, die trouwens ook in één van de LUMA-zalen een solo-expo houdt afkomstig van PS1 in New York.

Het is een reusachtig en peperduur wandtapijt, ‘voorstellende’ een verwelkte partij zonnebloemen die nu de muur van het restaurant siert. LUMA Ateliers proberen ecologie, research, kunst en industrie bij elkaar te brengen in het perspectief van het creëren van een betere wereld, als die vrome wens al niet rijkelijk te laat komt.

2.

Het expo-programma van LUMA is zelf vergelijkbaar met een kleurrijk textiel patchwork – niet minder dan 8 tijdelijke tentoonstellingen krijgt de bezoeker hier geserveerd op zijn/haar bord. Deels zijn het overnames, deels eigen producties of in het geval van de archief-tentoonstellingen – het gebruiken van de kennis en documentatie van de Zwitser Hans Ulrich Obrist voor het maken goed gestoffeerde tentoonstellingen van belangrijke ‘referentiële’ kunstenaars die niet altijd tot de mainstream behoren/behoorden.

Door deze hoeveelheid aan expo’s – een zwaar aanbod – waarin curateel niet meteen een rode draad is te trekken – op uitzondering dat het overwegend werk van kunstenaars betreft die met beide voeten stevig in de wereld staan – ontstaat voor een doorsnee publiek al snel een overkill en verlies aan focus.

3.

Twee tentoonstellingen waren al eerder dit jaar in New York te zien.

“A lot of people” zagen we al in PS1 en in vergelijking met Arles was de expo wel spitanter opgebouwd. Tiravanija is zoals bekend een handige kerel die – in het zog van zijn prille mega-succes als exponent van de “relationele esthétique” – blijft varen en dobberen met ‘gestolde’ souvenirs in zijn rugzak van alles wat ooit levendig was via zijn vele participatie-pogingen in de ruime kunstwereld.

Dit artistiek parcours is wel interessant maar blijft wat mij betreft nogal haperen in een zachte vorm van stilgevallen activisme, inclusief protest-tekeningen en allerlei manieren en strategieën om mensen bij elkaar te brengen – of liever ‘te verbinden.

Het interactieve bij eten, drinken, muziek-maken … was er ooit en is nu ‘vastgelegd’ en tot esthetische stilstand gebracht … alleen het geluid in de LUMA-zaal van het opzwepende pingpongballetje verhit de idee van mee te kunnen doen.

In New Museum zagen we voor het eerst breeduit het werk van de nauwelijks bij een ruimer kunstpubliek bekende Judy Chicago. Dat is straf; ze was een tijdgenote van de minimalisten zoals Judd, Morris en Andre maar werd mooi in de schaduw van de marge geparkeerd met haar prachtige pastel gekleurde ‘minimal sculptures’, erotische schilderijen gespoten op motorkappen én efemere acties met gekleurde rook.

Deze in LUMA kleiner uitgevallen expo is zeker de moeite temeer omdat je hier sprongsgewijs kan zien hoe Judy Chicago van een seriële kleur-aanlokkelijke soort schilderkunst al snel evolueert naar figuratief-provocerende kunst die rauw het vrouw-zijn en de discriminatie (in de kunstwereld) goed en wel laat voelen.

Soms raakt een mens er ietwat gegeneerd van.

Judy Chicago (85) is een levende legende die de jaren van revolte mooi flankeert met haar kunst en dat ook nog steeds aan den lijve laat ervaren. New Museum bracht trouwens een fantastisch boek uit die een diepgaand beeld schetst van haar (eindelijk) herontdekte oeuvre.

Hierbij aansluitend is de expo “Je n’attends plus” van William Kentrigde een dijk te noemen van een tentoonstelling. Hier heb je wel als toeschouwer een zee van tijd nodig !

Naast de ellenlange video van een heuse voorbijtrekkende stoet, gelardeerd met magistrale volkse muziek – een film die ook al op de zolder van Sint-Jan in Brugge werd geprojecteerd –  laat de kunstenaar het publiek badineren in grote tekeningen, installaties en films die verrukken, fascineren en tegelijk ambeteren en ons doen denken dat we nog maar pas kort geleden in een door ideologieën gescheiden politiek-genavigeerde wereld leefden.

Vanuit een “andere” Zuid-Afrikaanse  nvalshoek over blackness, brengt William Kentridge ons verhalen over vrijheid, bevrijdingen en revolutie in een wolk van schoonheid die (bijna) geen mens onberoerd kan laten.

Al even sterk en zonder compromissen uit de hoek komend is het werk van Gustav Metzger (1926) die onlangs overleed en van Pools-Joodse afkomst was.

Hij is vooral bekend van historisch humaan-confronterende fotobeelden die hij meestal verstopt achter een gordijn of een ander obstakel  als ware het beelden die zichzelf ‘colllectief’ moeten schamen. Metzger was rabiaat anti-kapitalistisch en wist al in 1959 het manifest “Auto-destructive Art “ te publiceren als een ‘ last minute subversief wapen…”.

Zelfs een aantal van zijn in 1965 bedachte “Liquid Crystal Environment” projecties zijn hier in de kelder van de LUMA-toren bij elkaar gebracht. We haden uiteraard niets minder verwacht van de bekende en wereld-hoppende curator van dienst Hans Ulrich Obrist.

4.

De kers op de taart is de bijzondere en indrukwekkende presentatie van de fel gevierde Amerikaanse kunstenaar Theaster Gates (1973). Ondertussen is deze in Chicago ‘based’ kunstenaar zeer gegeerd bij de betere en met ruimere middelen opererende ‘curartoren’. Ook Gates had onlangs een substantiële  expo lopen in New Museum in New York en stelde recent tentoon in het Kunstmuseum Basel en Serpentine in London, alwaar hij in de ‘gardens’ schitterde met een gitzwart paviljoen.

Het werk van deze man is moeilijk te omvatten. Hij maakte eerst naam en faam als urban planner. Hij richtte de Rebuild Foundation op in 2010  in de zuid-kant van Chicago waar hij een groots pand omvormde tot ontmoetings- en studiecentrum mét een (levend) archief van (mode)magazines en langspeelplaten die het geheugen uitmaken van de Amerikaanse zwarte cultuur. Gates maakt sculpturen en wand-werken van roofing als o.a. eerbetoon aan (het beroep van) zijn vader; leidt een live music-band maar/en is vooral een beeldhouwer die de techniek van het (ver)draaien van klei als geen ander uitoefent en beheerst.

De klei loopt als een rode draad doorheen zijn oeuvre; de klei die reflecties genereert over ruimte, ambacht en ‘meer bepaald specifieke tradities aanscherpt omtrent cultureel-historische trajecten’.

De expo ‘Le chant du centre’ in La Grande Halle van LUMA  is wat mij betreft visueel en conceptueel één van de betere tentoonstellingen van dit jaar.

Een deel van de expo-ruimte  is besteed aan een permanente workshop waar steeds nieuwe klei-sculpturen worden geproduceerd door Gates uitgenodigde Afrikaanse kunstenaars wiens creaties  ‘ergens’ in de Camargue in een Anagama worden gebakken.

De workshop is bijna dagelijks  in functie zodat de tentoonstelling aangroeit met nieuwe werken die ‘het licht’ zien in de ruimte van de tentoonstelling en in ‘getuigende’ aanwezigheid van het publiek.  

In het midden van de indrukwekkende hal staat een minimaal in hout opgetrokken paviljoen waar aan de buitenkant ervan schappen zijn aangebracht waarop tal van klei(n)sculpturen staan opgesteld; ook bedenkingen en schema’s over de werkwijze van Gates zijn op de houten muren spontaan aangebracht met viltstiften.

De binnenkant van dit strakke paviljoen is bestemd voor de stockage van een deel van zijn vynilplaten-collecties  waarvan er telkens ééntje te beluisteren valt (de smaak van de suppoost). Tegelijk is deze binnenruimte  een ontmoetingsplaats en een bar… gelardeerd met opzichtige neon-signs!

Klei wordt hier verwerkt in het perspectief ‘of honoring clay’s ability as both a functional and sculptural gateway in the fine arts”.

Voorts wijst Theaster Gates dat dit ambacht  leidt naar comsumptie (tassen, kruiken…) en dus als  ambacht  ‘geïnstrumentaliseerd” wordt voor sociale en economische doeleinden. Uiteraard slaat de ‘keramiek’ de brug tussen ons humane ‘zijn’ én handelen in relatie tot en met (materiële) processen die wij niet helemaal in de hand hebben en kunnen houden.

Centraal in ‘het koor’ van het industriële gebouw worden op groot formaat – als op een big screen –  talloze pagina’s geprojecteerd uit Afro-Amerikaanse magazines.  Het maakt ferme indruk voor de wijdse, spaarzame en theatrale presentatie van een aantal klei-sculpturen die (ver)wonderlijk mooi worden gepresenteerd in een zee van schaars  belichte ruimte. Ze representeren vazen, potten en lichamen (bodies) – het doet heel sculpturaal-museaal aan; deze objecten overstijgen met glans  de banaliteit die soms kleeft aan keramiek en maakt mentale ruimte vrij om deze sculpturen te linken aan de westerse geschiedenis van de beeldhouwkunst.

De beelden staan op houten transportpaletten; op een stoel die op een soort podium staat; op een tafel van hout en locale steen; op een accumulatie van kleine paletjes en één sokkel is zelf klei.

Als dit al niet visueel genoeg is,  klinkt als bij toeval de pompende  funky plaat “Sign O’ the Times” van Prince; een sonore  ‘beleving’ die het visuele van deze expo tot diep in het geheugen klieft. De suppooste getuigde van muzikale smaak.

Luk Lambrecht

www.luma.org/arles

Traduction DeepL

L’été artistique au LUMA

Le Temple supérieur d’Arles, étincelant parmi les meilleurs dans le circuit du tourisme

1.

Dans la petite ville française d’Arles, la tour fantaisiste conçue par l’architecte vedette américain Frank Gehry, universellement acclamé, se dresse comme un phare.

Personnellement, je ne pense pas que cette tour soit un gadget architectural hors de prix aussi réussi.

Sur les photos de pub prises par un drone et parfaitement éclairées, la tour ne ressemble pas du tout à la réalité. Et oui, il faut déjà lire l’interview du désormais ancien architecte canado-américain (95) pour comprendre les références formelles.

Une fois à l’intérieur, tout cela semble encore plus ennuyeux, comme une sorte de vulgaire centre administratif où la bureaucratie est tenue en échec. Un plus, cependant, la petite terrasse sur le toit d’où l’on a une belle vue, entre autres, sur le centre historique d’Arles avec les arènes jazzy comme accroche-regard. On aperçoit également au loin les Alpilles, où les citoyens aisés et leurs familles vêtues de bermudas se retirent luxueusement dans des quartiers de villas excentriques, morcelés avec classe.

Arles est la ville de Vincent van Gogh, où il a peint l’œuvre impressionnante « La Nuit étoilée ». C’est aussi ce que le vieux Frank Gehry appelle (volontiers) la légitimation des innombrables blocs de métal composés avec art et fantaisie qui font lentement émerger la tour. Sur le vaste site racheté par Maja Hoffmann à l’état de terrain ferroviaire délabré, les bâtiments vétustes existants ont été habilement rénovés en halls d’exposition détachés et fonctionnels, entre lesquels un nouveau morceau de nature a été « ramené » par l’architecte paysagiste belge Bas Smets.

Il est agréable qu’une famille suisse très riche prenne de telles initiatives et veuille rendre la participation du public obligatoire. D’ailleurs, LUMA n’est pas seulement un lieu séduisant pour une forme ennoblissante de consommation d’art ; LUMA est aussi un centre de production et d’étude, comme en témoigne l’étonnant tapis très artisanal « Le Bonheur n’est pas drôle toujours » de l’artiste Rirkrit Tiravanija, qui, soit dit en passant, tient également une exposition solo dans l’une des salles du LUMA, en provenance du PS1 à New York.

Il s’agit d’une immense tapisserie extrêmement coûteuse, « représentant » un lot de tournesols fanés, qui orne désormais le mur du restaurant. LUMA Ateliers cherche à réunir l’écologie, la recherche, l’art et l’industrie dans la perspective de créer un monde meilleur, si ce vœu pieux n’est pas déjà largement exaucé.

2.

Le programme d’expositions de LUMA est lui-même comparable à un patchwork textile coloré – pas moins de huit expositions temporaires sont ici servies au visiteur sur son plateau. Il s’agit en partie d’acquisitions, en partie de productions internes ou, dans le cas des expositions d’archives, de l’utilisation des connaissances et de la documentation du Suisse Hans Ulrich Obrist pour créer des expositions bien rembourrées d’artistes « référentiels » importants qui n’appartiennent pas toujours au courant dominant ou qui n’en font pas partie.

Cette quantité d’expositions – une offre abondante – dans laquelle il n’y a pas de fil conducteur immédiat, si ce n’est qu’il s’agit principalement d’œuvres d’artistes qui ont les deux pieds fermement ancrés dans le monde – crée rapidement une surabondance et une perte de concentration pour un public moyen.

3.

Deux expositions ont déjà été présentées à New York au début de l’année.

Nous avons déjà vu « beaucoup de monde » à PS1 et, par rapport à Arles, l’expo était mieux construite. Tiravanija, comme nous le savons, est un homme pratique qui – dans le sillage de son méga-succès naissant en tant que représentant de l’« esthétique relationnelle » – continue à naviguer et à se balader avec des souvenirs « congelés » dans son sac à dos de tout ce qui était autrefois vivant via ses nombreuses tentatives de participation dans le monde de l’art au sens large.

Cette trajectoire artistique, bien qu’intéressante, reste, en ce qui me concerne, plutôt hésitante dans une forme douce d’activisme guindé, incluant des dessins de protestation et toutes sortes de moyens et de stratégies pour rassembler les gens – ou plutôt les « connecter ».

L’interactivité des repas, des boissons, de la musique… était présente autrefois et a été « réparée » et stoppée esthétiquement… seul le son de la balle de ping-pong dans le hall de LUMA réchauffe l’idée de la possibilité de participer.

Au New Museum, nous avons vu pour la première fois l’œuvre de Judy Chicago, à peine connue du grand public. C’est une punition ; elle était contemporaine des minimalistes comme Judd, Morris et Andre, mais elle était bien placée dans l’ombre de la marge avec ses magnifiques « sculptures minimales » aux couleurs pastel, ses peintures érotiques vaporisées sur des bonnets et ses actions éphémères avec de la fumée colorée.

Cette exposition, plus petite au LUMA, vaut vraiment la peine, d’autant plus que l’on peut y voir comment Judy Chicago évolue d’une peinture sérielle colorée et attrayante à un art figuratif et provocateur qui fait sentir crûment la féminité et la discrimination (dans le monde de l’art).

Il arrive qu’une personne en soit quelque peu gênée.

Judy Chicago (85 ans) est une légende vivante qui accompagne agréablement les années de révolte avec son art et continue à les faire ressentir. Le New Museum a d’ailleurs publié un livre fantastique qui brosse un tableau approfondi de son œuvre (enfin) redécouverte.

Dans le même ordre d’idées, l’exposition « Je n’attends plus » de William Kentrigde est une véritable gouine. En tant que spectateur, vous aurez besoin de beaucoup de temps !

Outre l’interminable vidéo d’un véritable cortège défilant au son d’une magistrale musique folklorique – un film qui a également été projeté dans le grenier de Sint-Jan à Bruges -, l’artiste fait baigner le public dans de grands dessins, des installations et des films qui ravissent, fascinent et en même temps étonnent et nous font penser qu’il n’y a pas si longtemps encore, nous vivions dans un monde politiquement navigué et séparé par des idéologies.

D’un point de vue sud-africain « différent » sur la négritude, William Kentridge nous apporte des histoires de liberté, de libération et de révolution dans un nuage de beauté qui ne peut laisser (presque) personne indifférent.

L’œuvre de Gustav Metzger (1926), d’origine juive polonaise, décédé récemment, est tout aussi forte et intransigeante.

Il est surtout connu pour ses images photographiques historiquement humaines et conflictuelles, qu’il cache généralement derrière un rideau ou un autre obstacle, comme s’il s’agissait d’images qui devraient se couvrir de honte « collectivement ». Metzger était un anticapitaliste forcené et a réussi à publier le manifeste « Auto-destructive Art » dès 1959 comme « arme subversive de dernière minute… ».

Même certaines de ses projections « Liquid Crystal Environment » conçues en 1965 ont été rassemblées ici, dans le sous-sol de la tour LUMA. Bien entendu, nous n’en attendions pas moins du célèbre conservateur en poste, Hans Ulrich Obrist, qui a parcouru le monde entier.

4.

La cerise sur le gâteau est l’extraordinaire et impressionnante présentation de l’artiste américain Theaster Gates (1973), férocement célébré. Cet artiste originaire de Chicago est très recherché par les conservateurs les plus compétents et les mieux dotés en ressources. Gates a également présenté récemment une exposition importante au New Museum de New York et a exposé au Kunstmuseum Basel et à la Serpentine de Londres, où il a brillé dans les « jardins » avec un pavillon noir de jais.

L’œuvre de cet homme est difficile à cerner. Il s’est d’abord fait un nom en tant qu’urbaniste. En 2010, il a fondé la Rebuild Foundation dans le quartier sud de Chicago, où il a transformé un grand bâtiment en centre de rencontre et d’étude avec des archives (vivantes) de magazines (de mode) et de disques vinyles qui constituent la mémoire de la culture noire américaine. Gates réalise des sculptures et des œuvres murales en toiture en hommage à la profession de son père ; il dirige un groupe de musique live, mais il est avant tout un sculpteur qui maîtrise comme nul autre la technique du tournage de l’argile.

L’argile est le fil conducteur de son œuvre ; l’argile qui génère des réflexions sur l’espace, l’artisanat et « plus spécifiquement, qui aiguise des traditions spécifiques concernant des trajectoires culturelles et historiques ».

L’exposition « Le chant du centre » à La Grande Halle du LUMA est, d’un point de vue visuel et conceptuel, l’une des meilleures expositions de cette année, en ce qui me concerne.

Une partie de l’espace de l’exposition est consacrée à un atelier permanent où de nouvelles sculptures en argile sont produites en permanence par des artistes africains invités par Gates, dont les créations sont cuites dans un Anagama « quelque part » en Camargue.

L’atelier fonctionne presque quotidiennement, de sorte que l’exposition s’enrichit de nouvelles œuvres qui « voient la lumière » dans l’espace d’exposition et « témoignent » de la présence du public.

Au centre de l’imposante salle se trouve un pavillon minimal en bois, dont l’extérieur est équipé d’étagères sur lesquelles sont exposées de nombreuses sculptures en argile; des réflexions et des diagrammes sur les méthodes de travail de Gates ont également été spontanément dessinés sur les murs en bois à l’aide de feutres.

L’intérieur de ce pavillon austère est destiné à l’entreposage d’une partie de ses collections de disques vynils, dont un seul peut être écouté à chaque fois (goût du préposé). En même temps, cet espace intérieur est un lieu de rencontre et un bar… bardé d’enseignes lumineuses criardes !

L’argile est incorporée ici dans la perspective « d’honorer la capacité de l’argile en tant que passerelle fonctionnelle et sculpturale dans les beaux-arts ».

En outre, Theaster Gates souligne que cet artisanat mène à la consommation (sacs, cruches…) et est donc « instrumentalisé » en tant qu’artisanat à des fins sociales et économiques. De toute évidence, la « céramique » comble le fossé entre notre « être » humain et notre action en relation avec des processus (matériels) que nous ne contrôlons pas et ne pouvons pas entièrement contrôler.

Au centre du « chœur » du bâtiment industriel, d’innombrables pages de magazines afro-américains sont projetées sur un grand format – comme sur un grand écran.  La présentation large, clairsemée et théâtrale d’un certain nombre de sculptures en argile, présentées de manière (très) merveilleuse dans une mer d’espace faiblement éclairé, fait bonne impression. Ces objets transcendent brillamment la banalité qui s’attache parfois à la céramique et libèrent l’espace mental pour relier ces sculptures à l’histoire occidentale de la sculpture.

Les sculptures reposent sur des palettes de transport en bois, sur une chaise posée sur une sorte de podium, sur une table en bois et en pierre locale, sur une accumulation de petites palettes, et un socle est lui-même en argile.

Comme si cela n’était pas déjà assez visuel, comme par hasard, le disque funky de Prince « Sign O’ the Times » retentit ; une « expérience » sonore qui inscrit l’aspect visuel de cette exposition dans la mémoire profonde. Le préposé a témoigné de son goût pour la musique.

Luk Lambrecht

www.luma.org/arles