Jordan Wolfson deel 1 nog tot 29.01.2017
Jean Tinguely nog tot 05.03.2017
1.
Dat een relatief nieuwe directeur van één van de meest belangrijke musea in de wereld zich moet kunnen profileren in een méér dan drukke ver-net-werkte en van belangen krioelende kunstwereld, staat als een paal boven de Amsterdamse grachten.
Dat Musea méér dan ooit moeten aanleunen bij de kunstmarkt wordt ook met de dag transparanter. Publiek geld is niet meer in die mate voorhanden om peperdure kunstwerken te produceren van de zogenaamde vandaag als “post-internet”-generatie geklasseerde kunstenaars.
Daar is niets mis mee omdat de kunst de techniek (soms) volgt en kunstenaars nu soms meer in labs dan in ateliers werken aan installaties én beelden die ze uit handen geven aan de wonderbaarlijke mogelijkheden van de vooruitstrevende beeldindustrie.
2.
Het is waarschijnlijk niet toevallig dat directrice Beatrix Ruf tegelijk het werk toont van de Amerikaanse kunstenaar Wolfgang Jordan (1980) en van de inmiddels tot de klassieke kunstgeschiedenis “bijgezette” Jean Tinguely (1925-1991).
Over Jean Tinguely kunnen wij kort zijn: de zalen en de traphal van het Stedelijk zijn omgetoverd tot een spektakel van machines die in elkaar geprutst en gefrutseld werden met oud ijzer en allerhande gevonden spullen. Met een radicale speelsheid wist Jean Tinguely heel wat “ernst” uit de toen heersende kunstproductie van eind de jaren vijftig en van de jaren zestig te bannen. Hij liet eind van de jaren vijftig zijn ingenieuze machines ontploffen zodat alleen nog een dampend veld van schroot overschroot. Het waren wrange werken in een periode dat de esthetiek van Zero en Nul opgang maakte en de kunst zich ondermeer oriënteerde naar meditatie, leegte en een bepaald soort zuiverheid. Het knarsende, nutteloze arsenaal van kunstige ijzer-waren die als het ware de draak steken met de notie machine zelf, was de kern van dit oeuvre dat in het Stedelijk zaal na zaal wordt ontplooid in facetten gaande van mechanische tekening-machines via allerlei autonoom draaiende, pompende en zwierende machines tot de vele projecten die Tinguely realiseerde in de openbare ruimte zoals de wonderbaarlijke fonteinen die hij samen met zijn ega Niki de Saint Phalle realiseerde naast het Centre Pompidou in Parijs.
Het is een plezier rond te dolen in dit weliswaar en inmiddels gedateerd theater van het ‘zware’ machine-tijdperk dat nu al een tijd achter ons ligt… Soms bekruipt de nostalgie tot diep in de poriën omdat het aandoenlijk blijft te zien hoe kunst toen nog een daad was van een redelijk eigenhandig ondernomen handeling.
De bijbehorende catalogus is er één die een museum zichzelf noodzaakt. Zeer boeiende bijdrages zelfs van Belg Johan Pas, die hier zijn voorliefde voor kunstenaarsboeken op de dito productie schuift van Jean Tinguely maakt het boek tot een heus naslagwerk. Bijzonder is de tekst van Margriet Schavemaker die met haar goed gestoffeerde tekst teruggrijpt naar één van de meest spraakmakende tentoonstellingen in het Stedelijk ooit. “Dylaby” (dynamisch labyrint) was een expo in1962 die werd samengesteld door Jean Tinguely als een “levendige interactieve installatie” met andere kunstenaars zoals Daniel Spoerri en Martial Raysse en Robert Rauschenberg!
Allemaal en alles erop en errond goed en wel te lezen in de tekst van Margriet.
Het werk van de nieuwe ster aan het firmament Jordan Wolfson was al eerder in beperkte mate te zien in S.M.A.K. in Gent. De tentoonstelling is klein maar draagt via de monumentale installatie “Colored Sculpture” alle aandacht en publiek weg in het museum.
De installatie is ruimte-vullend en toont een pop in een soort grote kast die in meerdere delen in elkaar zit zodat die pop in alle richtingen kan bewegen. In het schattige hoofd zitten ogen die contact zoeken met het publiek via ‘gezichtsherkenningstechnieken’ zodat het pop-object volledig de “speelbal” wordt van de computers die de installatie “regisseren.
Blijkbaar werd “Colored Sculpture” geproduceerd door specialisten rond Disney, wat op zich heel wat kan verduidelijken over de wijze waarop kunst vandaag wordt bedacht en gemaakt. Er is niks mis mee met deze strategie binnen de context van de oprukkende spektakel-maatschappij.
Het publiek én ook de kinderen kijken hun ogen uit; het aanlokkelijke poppetje hangt vast aan zware stalen kettingen en wordt gestuurd van … esthetische dansbewegingen op populaire muziek tot harde situaties waarin de pop keihard met de smoel op de vloer belandt.
Dit kunstwerk is een handige en vlotte synthese van wat eerder al in de Amerikaanse kunst te zien was, pakweg ergens tussenin het werk Paul McCarthy, Mike Kelley en Bruce Nauman.
De rauwheid waarmee bijvoorbeeld Bruce Nauman de mens in zijn “zijn” confronteert is even hard en essentieel als in “Colored Sculpture” van Jordan Wolfson maar is gemaakt vanuit primaire techniek.
Wat wel echter heel mooi én confronterend wordt in het Stedelijk is een zelfde gehalte aan spektakel dat zich nestelt in de oeuvres van Tinguely en Wolfson die zich in heel andere tijden ontwikkelden…
Mensen noodzaken en kijken uit naar spektakel niet alleen op het grasgroene voetbalveld maar ook evenzeer tussen de witte muren van gerespecteerde musea.
Luk Lambrecht
Poster un Commentaire