CADENCE

MOMA New York > 8 juni 2025

*****

1.

Het atrium van MOMA – in dé tempel van de moderne en hedendaagse kunst in de wereld – is een méér dan monumentale non-ruimte – een ruimte die torenhoog is en vanuit de andere verdiepingen deels zichtbaar wordt gelaten via architecturale uitsparingen die ‘vensters’ zijn op het nieuwe machtige werk van Otobong Nkanga (1974).

Otobong  Nkanga, die in Antwerpen leeft en werkt is geen onbekende in ons land en wist prachtige tentoonstellingen te maken in Antwerpen en Brugge. Ze ontving als artistieke erkenning in Vlaanderen de Ultima in 2019 en won onlangs de prestigieuze Nasher Price.

Otobong Nkanga weet met haar divers werk én met haar performances én zang een wijds scala te creëren waarin haast ogenblikkelijk de problematische verbinding duidelijk wordt tussen mens en natuur. De natuur die vandaag door gewin en roekeloos gebruik van ‘nuttige’ grondstoffen onder druk staat, linkt zij met visuele overwegingen over het feit dat wij als mens een inherente schakel zijn in de oneindige cyclus van leven en dood en dat de dood ‘aan de wieg’ staat van nieuw leven en zelfs medicijnen die ons leven kunnen genezen.

Otobong houdt er een denken op na waarin polaire krachtenvelden tussen dood en leven een nieuwe dynamiek genereren zodat de dood niet als een negatieve gedachte in de hoek terechtkomt maar als een renaissance voor nieuw leven.

Otobong geniet vooral bekendheid met haar fantastische wandtapijten die in kleur en vorm de mooiste beelden en na-beelden opleveren op het netvlies en op het denken.

Zij weet die geciteerde cyclus van leven en dood ook in verband te brengen met de verfoeilijke gevolgen van het kolonialisme waar zo veel humane potentie letterlijk over boord werd gegooid in zeeën bij transporten van slaven en goederen die de nood aan luxe inwilligden in onze (westerse) contreien.

De Noord-Zuid spanning smeult en vibreert onderhuids als een constante in haar oeuvre; haar artistieke productie bestaat niet uit een snel vervliegende militante beeldtaal maar is een taal die (vooral) in haar wandtapijten is opgebouwd uit complex-vloeiende beeld-constellaties die vorm ‘worden’ via kleurdraden die al dan niet fonkelen en oplichten via het licht dat erop valt.

Otobong weet met haar werk netelige inhoud te abstraheren tot een punt waarop de inhoud zich verzoent met overweldigende schoonheid; wat helemaal niet betekent dat zij de inhoud neutraliseert tot waardevrije beelden. Het is schitterend om zien hoe zij soms zelfs écht leven in haar wandtapijten brengt door in holtes van het textiel, plantjes te laten groeien als een teken (ook) dat kunst nooit “af” is maar een groeiproces doormaakt waarin de cultuur van de tijd de perceptie van het beeld her-navigeert en (soms) in vraag en twijfel trekt. Een kunstwerk kan en zal ‘groeien’.

Haar oeuvre is één groots medicijn voor oog en geest; zij weet de realiteit van de wankele status van onze getergde wereld in beeld te brengen en de brutale manier waarmee dat allemaal schaamteloos gebeurt en vandaag blijft gebeuren.

Het enorme wandtapijt – meteen een hommage aan de tot op vandaag fameuze tapijtindustrie in (West-)Vlaanderen – overtreft in MOMA alle stoutste verwachtingen.

Het is alsof wij als digitaal-geletterden opnieuw kijken naar schilderijen van Bosch en Breugel die beiden ook in hun eigengereide werk met ontwapenende, verstaanbare visuele taligheid de wereld in beeld konden brengen.

Otobong zet ons met de spreekwoordelijke rug tegen de museummuren en dwingt om aandachtig ‘en detail ‘haar monumentale wandtapijt met eigen ogen te scannen, te resumeren en te onderwerpen aan een scala aan mogelijke interpretaties in het verleden en in het ‘nu’.

Het tapijt is ingenieus een langzaam vorm-gegeven amalgaam van computer-gestuurde garens van natuurlijke, artificiële en metaal-fonkelende kwaliteit. De garens die een onwaarschijnlijke symfonie aangaan met een wirwar van motieven, zijn het visuele dna van een gigantisch beeld waarin tijd en ruimte zich nestelen in een kijken waarin de nerven van het humane worden geprikkeld én intellectueel worden uitgedaagd.

Het is een heuse ‘tour de force’ om in de context van deze gigantische MOMA-vide zichzelf als kunstenaar te meten met de uitdagende mogelijkheid van een ruimte die ook vanop de omringende hogere verdiepingen kan ‘ingekeken’ worden via ‘ramen’ en/of leunend tegen de relingen aan een weldoende balkon-scène doen denken.

Het beeld is babylonisch, apocalyptisch, open-verhalend, oog-verblindend, afstand eisend en bovendien ben je verplicht als toeschouwer meerdere kijk-standpunten in te nemen die eindeloos het kunstwerk verrijken.

De kwaliteit van dit enorme beeld – dat is geproduceerd in het wereldvermaarde TextielLab in Tilburg – is nooit eerder gezien en bestaat uit 3 lange stroken die perfect aan elkaar zijn gemonteerd én meer dan 200 kleuren omvatten.

Otobong moffelt de productiewijze van haar tapijt niet weg; op een ‘open venster’ op een andere verdieping kan je zien hoe op de achterkant de aparte stukken van het tapijt aan elkaar zijn gekleefd.

Qua beeldinhoud is het een stil-zaam oplopend beeld met onderaan de wondere wereld van de schimmels  – die mij initieel zelfs deden denken aan de oceaan met schitterende koraalriffen – overlopend in een stilaan dreigend landschap waarin centraal twee menselijke  figuren – met de rug naar ons toe,  ons letterlijk laten meekijken naar een ‘hemels’ spektakel waarin alles uit de voegen lijkt te ‘knallen” en de hemel (de luchten) een spervuur wordt ‘ergens’ tussen vuurwerk, laaiende zonsondergangen, galaxies en suggesties van flitsende bommen in oorlogsgebied.

Otobong weet dit narratief zonder inhoudelijke finaliteit, plaatsloos te houden. Het doet denken aan een ongerijmde parabel waarin iedereen aanvoelt dat het hier gaat om de kwetsbaarheid die de mens zichzelf aandeed en aandoet. In feite is dit een impliciet politiek werk waarin zij de hoop weeft van herstel en ‘genezing’ (healing) door rotsvast te geloven in de cyclus waar de dood het nieuwe leven genereert en herstelt.

In het atrium hangen aan het duizelingwekkend hoge plafond drie stevige touwen met objecten uit glas en ‘raku fired’ klei. Het zijn stille tot stilstand verknoopte ‘tranen’/’waterdruppels’ die wondermooi “zijn” in hun rijke unieke textuur, waarbij de keramische tranen/waterdruppels geproduceerd werden door de beste Spaanse ambachtslui en de glazen objecten in een studio in Brooklyn.

Op de vloer liggen tal van grote brokstukken antraciet als en na eeuwenoude recyclage van natuurlijke materialen en die in het atrium deels fonkelend blinken in de oordeelkundig bedachte belichting. Antraciet werd ook in ons land ontgonnen in de Borinage en in Limburg en werd beschouwd als de productief betere steenkool voor huiselijke verwarming. De brokken antraciet worden in MOMA de grillige bodem waarop de waterdruppels die wij hier interpreteren als ‘tranen’ vallen/rusten op dat gitzwart mysterieus gesteente die warmte en energie impliceert/symboliseert.

De antraciet hier is afkomstig uit de befaamde Lehigh Mines in Pennsylvania; mijnen die de Amerikaanse industriële revolutie van energie voorzagen.

De ‘tranen’ aan de stevige touwen vallen dus op een brokstuk antraciet die uit de aarde werd ontgonnen/ geëxploiteerd. De mijnbouw die gaten en terrils nalaat in het landschap en die elders (vb in Congo) nog steeds instaat voor de lucratief (neo)-koloniale roofbouw van grondstoffen (koper, kobalt, lithium…) – loopt als een rode draad doorheen haar oeuvre.  Het atrium van het MOMA is ‘omgeleid’ in een tranendal.

Tegen de witte muren zijn ‘tekeningen’ van gebakken klei te zien én te lezen, waarin geo-motieven opduiken van de mijnbouw én gedichten de loutering betekenen om de harde realiteit van de wereld te beantwoorden met bevlogen poëtische gedachten.

Een wondermooi voorbeeld:

Bound by ties

Of toxid fluids

Nerves inflamed

Mood swings high

On untamed tide

Naast het divers visuele van deze sprankelende ‘installatie’ wordt de toeschouwer nog méér dichterbij betrokken via een nieuwe ‘ethereal sound’, als een mix van haar ademhalingen en haar stem waarin onbestemde klanken als een waterval het atrium immersief vullen met een polyfonisch golvend weefsel van geluid.

Cadence is een méérstemmig kunstwerk; een totaal-installatie waarin de zintuiglijke gewaarwordingen zich mengen in de ruimte en zich meester maken van ons lichaam.

Otobong Nkanga produceerde met dit immense werk een magistrale synthese met wat zij zich al meer dan twee decennia bezighoudt. Zij weet MOMA, het atrium en de bezoekers op te laden met energieën vanuit textiele, minerale, ambachtelijk met vuur uitgevoerde objecten én met sound.

Deze exquise interventie maakt de toeschouwer tegelijk gelukkig en nerveus. De kunst van Otobong weet met haar gelaagde beeldtaal de hobbelende wereld in een (bespiegelende) cadans te vatten.

2.

Vandaag is Otobong Nkanga ook druk bezig met de voorbereiding en realisatie van een permanent kunstwerk in de nieuwe centrale inkomhal van het UZ Brussel (Jette).

Haar keuze viel gelijkvloers op 3 betonnen zuilen – waarvan één buiten – die het gebouw overeind houden. De zuilen worden als sokkel bekleed met de mooiste marmers ter wereld – waarin de onvatbare tijd ervoor zorgde dat deze stenen een pracht van een ‘schriftuur’ kregen en ongeziene kleuren evoceren die weergaloos blijven.

Bovenop het marmer worden naadloos geëmailleerde panelen gemonteerd met tekeningen van inheemse en andere planten die een helende invloed uitoefenen op onze gezondheid. In één zuil worden in de panelen geneeskundige stenen aangebracht waardoor een zachte dialectiek ontstaat tussen de wetenschappelijke aanpak van het Universitaire Ziekenhuis en de ‘alternatieve’ medicijnen en ‘stenen van geloof’ die Otobong in-werkt in deze driedelige ‘sculptuur’.  

Otobong Nkanga koos voor drie steunende zuilen die met enige verbeelding (ook) kunnen beschouwd worden als speldenprikken in het gebouw, als een soort ‘helende’ acupunctuur die zich perfect inschrijft in een context waar de gezondheid wordt getoetst en getest aan academische modellen en dito research-methodes.

Het permanente kunstwerk van Otobong Nkanga in UZ Brussels, wordt begin 2025 officieel opgeleverd en voorgesteld.

Luk Lambrecht

Traduction DeepL

CADENCE

MOMA New York > 8 juin 2025

*****

1.

L’atrium du MOMA – dans le temple mondial de l’art moderne et contemporain – est un non-espace plus que monumental – un espace qui domine et qui reste partiellement visible depuis les autres étages grâce à des découpes architecturales qui sont autant de « fenêtres » sur la nouvelle œuvre puissante d’Otobong Nkanga (1974).

Otobong Nkanga, qui vit et travaille à Anvers, n’est pas étrangère à notre pays et a réussi à créer de merveilleuses expositions à Anvers et à Bruges. Elle a reçu comme reconnaissance artistique en Flandre l’Ultima en 2019 et a récemment remporté le prestigieux Nasher Price.

Otobong Nkanga parvient à créer un large éventail avec son travail diversifié ainsi qu’avec ses performances et ses chants, dans lesquels le lien problématique entre l’homme et la nature devient clair presque instantanément. Elle associe la nature, qui subit aujourd’hui la pression du profit et de l’utilisation irréfléchie des ressources « utiles », à des réflexions visuelles sur le fait que nous, en tant qu’êtres humains, sommes un lien inhérent au cycle sans fin de la vie et de la mort, et que la mort est « le berceau » d’une nouvelle vie et même de médicaments qui peuvent guérir nos vies.

Otobong défend une pensée dans laquelle les champs de force polaires entre la mort et la vie génèrent de nouvelles dynamiques, de sorte que la mort n’est pas considérée comme une pensée négative, mais comme une renaissance pour une nouvelle vie.

Otobong est surtout connue pour ses fantastiques tapisseries qui, par leurs couleurs et leurs formes, produisent les plus belles images et rémanences sur la rétine et dans l’esprit.

Elle sait aussi comment relier ce cycle cité de la vie et de la mort aux conséquences odieuses du colonialisme, où tant de potentiel humain a été littéralement jeté à la mer dans les transports d’esclaves et de marchandises qui répondaient au besoin de luxe de nos régions (occidentales).

Sa production artistique ne consiste pas en une imagerie militante qui se dissipe rapidement, mais en un langage qui (en particulier dans ses tapisseries) est constitué de constellations d’images complexes et fluides qui « prennent forme » par le biais de fils de couleur qui peuvent ou non scintiller et s’illuminer sous l’effet de la lumière qui leur tombe dessus.

Dans son travail, Otobong parvient à abstraire des contenus épineux jusqu’à les réconcilier avec une beauté écrasante, ce qui ne signifie pas du tout qu’elle neutralise le contenu dans des images sans valeur. Il est merveilleux de voir comment elle donne parfois vie à ses tapisseries en faisant pousser des plantes dans les creux des textiles, signe (aussi) que l’art n’est jamais « fini » mais qu’il passe par un processus de croissance au cours duquel la culture de l’époque redéfinit la perception de l’image et (parfois) la remet en question et en doute. Une œuvre d’art peut et doit « grandir ».

Son œuvre est un grand remède pour l’œil et l’esprit ; elle parvient à dépeindre la réalité de l’état précaire de notre monde tourmenté et la manière brutale dont tout cela se produit de manière flagrante et continue de se produire aujourd’hui.

L’énorme tapisserie – qui est à la fois un hommage à l’industrie du tapis en Flandre (occidentale), célèbre jusqu’à ce jour – dépasse toutes les attentes les plus folles au MOMA.

C’est comme si, en tant qu’êtres humains familiarisés avec le numérique, nous regardions à nouveau les peintures de Bosch et de Bruegel, qui, même dans leurs œuvres idiosyncrasiques, ont su dépeindre le monde avec un langage visuel désarmant et intelligible.

Otobong nous met dos aux murs du musée et nous oblige à scruter attentivement et en détail sa tapisserie monumentale avec nos propres yeux, en la reprenant et en la soumettant à une série d’interprétations possibles dans le passé et dans le présent.

La tapisserie est ingénieusement un amalgame en forme lente de fils contrôlés par ordinateur, de qualité naturelle, artificielle et métallique étincelante. Entrant dans une symphonie improbable avec un enchevêtrement de motifs, les fils sont l’ADN visuel d’une gigantesque sculpture dans laquelle le temps et l’espace s’imbriquent dans une vision où les veines de l’humain sont stimulées et intellectuellement mises à l’épreuve.

C’est un véritable tour de force que de se mesurer en tant qu’artiste dans le contexte de ce gigantesque vide du MOMA, avec la possibilité stimulante d’un espace qui peut également être « regardé » depuis les étages supérieurs environnants par le biais de « fenêtres » et/ou en s’appuyant sur les balustrades, ce qui rappelle une scène de balcon bienfaisante.

La sculpture est babylonienne, apocalyptique, ouverte, aveuglante, exigeante en termes de distance et, qui plus est, vous êtes obligé, en tant que spectateur, d’adopter de multiples positions d’observation qui enrichissent sans cesse l’œuvre d’art.

La qualité de cette image gigantesque – produite au TextielLab de Tilburg, de renommée mondiale – n’a jamais été vue auparavant. Elle se compose de trois longues bandes parfaitement assemblées et comprend plus de 200 couleurs.

Otobong ne cache pas la méthode de production de son tapis : sur une « fenêtre ouverte » située à un autre étage, on peut voir comment les différents morceaux du tapis sont collés au dos.

En termes de contenu visuel, il s’agit d’une image ascendante encore silencieuse, dans laquelle les profondeurs sombres de l’océan avec des récifs coralliens scintillants se déversent dans un paysage toujours menaçant dans lequel deux personnages centraux – qui nous tournent le dos – nous font littéralement assister à un spectacle céleste dans lequel tout semble « sortir de ses gonds » et le ciel (les cieux) devient un barrage « quelque part » entre les feux d’artifice, les couchers de soleil flamboyants, les galaxies et les suggestions de bombes clignotantes dans les zones de guerre.

Otobong parvient à maintenir ce récit sans finalité substantielle, intemporel et sans lieu. Il fait penser à une parabole incongrue dans laquelle tout le monde sent qu’il s’agit de la vulnérabilité que les humains se font et se font à eux-mêmes. En fait, il s’agit d’une œuvre implicitement politique dans laquelle elle tisse l’espoir d’un rétablissement et d’une « guérison » en croyant fermement au cycle où la mort génère et restaure une nouvelle vie.

Dans l’atrium, trois solides cordes portant des objets en verre et en argile « raku » sont suspendues au plafond vertigineux. Ce sont des « larmes » nouées, silencieuses et immobiles, qui « sont » merveilleusement dans leur texture riche et unique, produites par les meilleurs artisans espagnols.

Sur le sol se trouvent de nombreux gros morceaux d’anthracite, dont certains brillent sous un éclairage judicieusement conçu. L’anthracite était extrait dans notre pays dans le Borinage et dans le Limbourg et était considéré comme le charbon le plus productif pour le chauffage domestique. Ici, au MOMA, l’énergie du charbon devient le sol sur lequel tombent les larmes.

Ainsi, les « larmes » des cordes robustes tombent sur un morceau d’anthracite qui a été extrait/exploité profondément de la terre. L’exploitation minière qui laisse des trous et des terrils dans le paysage et qui, ailleurs, est encore responsable du pillage lucratif (néo)-colonial des matières premières (cuivre, cobalt, lithium…) est le fil conducteur de son œuvre.  L’atrium du MOMA est une vallée de larmes.

Sur les murs blancs, on peut voir et lire des « dessins » en argile cuite, dans lesquels émergent des motifs de géo-minage, ainsi que des poèmes qui font face à la dure réalité du monde avec des pensées poétiques inspirées.

Un bel exemple :

Liés par des liens

De fluides toxiques

Nerfs enflammés

Sautes d’humeur

Sur une marée indomptée

Outre la diversité visuelle de cette « installation » étincelante, le spectateur est attiré encore plus près par un nouveau « son éthéré », comme un mélange de ses respirations et de sa voix, dans lequel des sons indéterminés, comme une chute d’eau, remplissent de manière immersive l’atrium d’un tissu sonore polyphonique et ondulant.

Cadence est une œuvre d’art polyphonique, une installation totale où les sensations sensorielles se fondent dans l’espace et prennent possession du corps.

Avec cette œuvre immense, Otobong Nkanga a réalisé une synthèse magistrale de ce qui la préoccupe depuis plus de deux décennies. Elle parvient à charger le MOMA, l’atrium et les visiteurs d’énergies provenant d’objets textiles, minéraux et artisanaux exécutés avec du feu et du son.

Cette intervention exquise rend le spectateur à la fois heureux et nerveux. L’art d’Otobong parvient à capturer le monde dans une cadence cahoteuse.

2.

Aujourd’hui, Otobong Nkanga est également occupée à préparer et à réaliser une œuvre d’art permanente dans le nouveau hall d’entrée de l’UZ Brussel (Jette).

Son choix s’est porté sur 3 piliers en béton – dont un à l’extérieur – qui maintiennent le bâtiment debout. Les piliers sont revêtus, en guise de piédestal, du plus beau marbre du monde – dans lequel un temps imperceptible a fait en sorte que ces pierres prennent une splendeur de « scénario » et évoquent des couleurs inédites qui restent incomparables.

Sur le marbre, des panneaux émaillés sans joints sont montés avec des dessins de plantes indigènes et d’autres plantes qui exercent une influence curative sur notre santé. Dans une colonne, des pierres médicinales sont insérées dans les panneaux, créant une douce dialectique entre l’approche scientifique de l’hôpital universitaire et les médecines « alternatives » et les « pierres de la foi » qu’Otobong décrit et dessine dans cette œuvre.

Otobong a choisi trois colonnes de soutien qui, avec un peu d’imagination, peuvent (aussi) être perçues comme des trous d’épingle dans le bâtiment, comme une sorte d’acupuncture « curative » qui s’inscrit parfaitement dans un contexte où la santé est testée à l’aune de modèles académiques et de méthodes de recherche « idem ».

L’œuvre d’art permanente d’Otobong à l’UZ Bruxelles sera officiellement livrée et présentée au début de l’année 2025.

Luk Lambrecht