Mountaincutters

Eté 78. Photo: mountaincutters & Arnaud Vasseux

Een collectief, een fenomeen >

Twee recente tentoonstellingen in Brussel

Kunst schraagt de tijd waarin ze gedijt en confirmeert/dis-connecteert aan wat zich maatschappelijk beweegt. Er is uiteraard een verschil tussen kunst die de actualiteit 1/1 volgt en van visuele commentaar bedient en kunst die reflecteert over de positie van de kunst en de kunstenaar in een context waarin de kunst minder en minder met actuele kunst te maken heeft, die de waan van de dag viert en ook snel van het toneel verdwijnt.

Kunst is soms (nogal) een makkie geworden; een recht-toe-recht-aan verhouding en bemiddeling met weetjes, ditjes en datjes van wat direct rondom ons gebeurt.

Kunst speelt graag in op de innovatieve technologie en dat wordt binnenkort een fantastische uitdaging met A.I. in het vizier. Er zijn ook kunstenaars die zich op een eigentijdse wijze inschrijven in het verloop van de geschiedenis van de kunst en de manier waarop de kunst zich telkenmale wist te emanciperen vanuit het ontstaan van de nieuwe technische methodieken en technologieën.

Kunst als een rollende sneeuwbal met in de kern de urgentie aan een soort visualisatie van hybride continuïteit. Kunst zien en ervaren is in feite wat Jean-Luc Nancy beschrijft als “prendre part à un atelier en cours” en dat is precies wat het kleinst mogelijke Franse – sinds 2015 in Brussel residerende collectief (2 leden) – Mountaincutters ons mee confronteert.

Een collectief zet meteen het unieke auteurschap letterlijk op wieltjes – net zoals heel wat van hun kunstwerken op wieltjes staan en meestal zelfs op onzichtbare in plexi-glas.

De praktijk van Mountaincutters is desoriënterend al zijn hun tentoonstellingen zeer precies samen-gesteld. Het is alsof men in een atelier terecht komt; in een ordelijk depot of in een tentoonstelling zoals recent in de Brusselse Meessen De Clercq Galerie waar alles netjes museaal werd gepresenteerd, klaar voor de ideale plaats (later) in een museum of bij een verzamelaar.

Een tentoonstelling van Mountaincutters oogt onaf is niet met één oogopslag te bezien, laat staan te overzien – de individuele kunstwerken zijn “geplaatst” met uiterste zorg, vertellen een ambivalent verhaal, schipperend tussen verleden en heden zonder daarbij nostalgie te suggereren en/of gratuit op te roepen.

Flanerend in de recente tentoonstellingen van Mountaincutters in Brussel valt op hoe hun kunst werkt én encyclopedisch doorwerkt. Het zit in details, in kleine poëtische toevoegingen en in vormelijke ensceneringen waarin het manuele arbeidsproces zichtbaar blijft en de lectuur van het werk complex wordt – met andere woorden Mountaincutters weten perfect het evenwicht te behouden tussen woord en beeld, tussen tijd en materie en alles overdacht bij het ontwrichten van het kijken binnen de context van het ‘hier en nu’.

Het is trouwens bijzonder moeilijk om de ervaring van deze complexe kunst onder woorden te brengen. Kunst is bij Mountaincutters een zaak van paradoxale materieel-gestolde fluïditeit en zoals in hun presentatie in de nauwe, naar een garage neigende private ruimte Eté78 in Elsene – een diffuus spel/dialoog met werk van een andere kunstenaar (Arnaud Vasseux). Een dialoog waar zelfs de grens tussen de onderlinge werken hoogstens is af te leiden na consultatie van de lijst der werken.

De publieke presentaties van Mountaincutters volgen de logica van de aparte, autonome kunstwerken waarin een soort van ambachtelijk gecreëe. rde wereldvreemdheid zich meester maakt van het kunstwerk dat in de meeste gevallen zich niet eens als ‘voltooid’ aandient. 

En toch intrigeren deze werken met brio; in tegenstelling met werk van Joseph Beuys dat in de meeste gevallen niet veel verder reikt dan “een hoopje” al dan niet organisch materiaal dat het eind-station betekent van één of andere schimmige performance.

Mountaincutters hebben niet veel van doen met Joseph Beuys; hoogstens wat materiële toevalligheden en dus niet zoals bij Beuys een vals aura scheppen, teweeggebracht door het onherroepelijk verlopen van de tijd.

Uiteraard wordt hun werk in verband gebracht met vergankelijkheid en andere termen die deemoed opwekken bij de toeschouwer/lezer.

De artistieke praktijk van Mountaincutters is wel degelijk op en top modern en hedendaags. Ze springen en verspringen van inhoudelijke allusies naar de geschiedenis van de beeldhouwkunst zoals via het iconische, oeroude beeldje “Venus van Lespugue” die ze artisanaal (laten) manipuleren in glas en/of staal zodat aan de referent een artistieke autonomie wordt verleend die via een dissonante manier van presentatie een krachtig en esthetisch veelzeggend beeld wordt. “Vénus Incomplète” is zo een recent voorbeeld; het mollige beeldje van staal vertoont een glazen ‘hoofd’ en het is met een koperen draad vastgebonden aan een simpele haak die tegen de muur hangt. Dat is slim net als hedendaagse schilders zoals Jan Van Imschoot uit de grabbelton van de kunstgeschiedenis putten om composities te maken die een collage vormen van anacrhronisme en op die manier het etiket ‘hedendaags’ ontlopen.

De meeste titels van het collectief verwoorden de concreet-visuele staat van de kunstwerken; ‘incomplete’ alludeert op een haast naar Marcel Duchamp neigende uitspraak die de reële voltooiing van een kunstwerk in de hoofden laat afspelen van de toeschouwers. Een beeld dat via allerlei associaties opvalt is “Objet Incomplet (morphologies souterraines)”; het bestaat uit een fumé-glazen stolp op metalen schap waaronder kapok wordt bewaard. Het beeld deed mij denken uiteraard denken aan Jannis Kounellis maar ook aan Piero Manzoni en op die manier wordt en blijft hun kunst ambivalent abstract.

Hun kunst is geen rebus maar biedt werk na werk mogelijkheden die zich verhouden tot de wereld van de kunst; de realiteit, het ambacht of beter ‘gezegd’ de kunst gezien doorheen het ambacht.

De afdruk en uitbeelding van handen lopen als een rode draad doorheen hun artistieke praktijk. Handen die her en der opduiken in alle mogelijke materialen of die hun sporen nalaten tot diep in tal van keramische objecten – objecten die letterlijk doordrongen zijn van sporen van intense manuele arbeid.

Een ander kleinbeeld van koper met eenzelfde titel staat vlak op de grond en doet sterk denken aan een menselijk been en dat vervolgens doet denken aan het tricoloor-Belgisch geschilderde werk “Fémur d’Homme Belge” (1964-65) van Marcel Broodthaers.

Dit been is als de echo van een prothese aan de welke de hand haar mechanische kracht verwerft. Meesterlijk wordt die hand van op de vloer verticaal verlengt met denkbeeldige lange vingers tot een monumentaal beeld uit brons van maar liefst 3 meter hoog.

De kunst van Mountaincutters genereert als het ware vanuit wat al bestaat en breidt zich “familiaal” uit in variante versies die de impliciete toespelingen verharden, duurzaam en haast anti-interpretatief maken en houden.

Hun tekeningen aan de wand zijn niet te vatten constellaties als een amalgaam van documenten en pigmenten allerlei, die via verschillende technieken het beeldvlak bevolken tot inhoudelijk zichzelf de realiteit overtreffende insinuaties.

Alles hangt als het ware aan zijden draadjes aan elkaar in het werk van Mountaincutters; op elk moment kan de entropie toeslaan en valt het kunstwerk dat het resultaat is van op een bepaald moment te ‘stoppen’ met te creëren/ componeren – in duigen.

De latente gedachte aan verval en eindigheid maakt zich meester van elk kunstwerk.  Mountaincutters beperken zich niet tot één stijl of een wel afgelijnd gebruik van materialen. De vrijheid is de norm en de allusie ondermeer op vervlogen tijden van industrialisering en het verdwijnen van de arbeid van toegewijde ambachtslui, schemert in hun kunstproductie door als een ‘handvest’ dat zich nestelt tussen uniek auteurschap en het inhuren van ambachtelijke know-how. Mooi hierbij is het begrip “alterities” in de titel als een vooraf-name van de idee dat kunst an sich onherleidbaar is en zich mentaal afspeelt in het nooit te voorspellen bewustzijn van de mens – zodat bij gevolg ook ‘ieder mens een kunstenaar is’.

De besproken werken waren te ervaren in een uitgebreide tentoonstelling in galerie Meessen De Clercq in Brussel. De opstelling was een fragiele in between tussen ‘museaal’ en los op de vloer gepresenteerde objecten die als sierlijke tekens een ruimtelijk-gevoelige verhouding aangingen met de galerie.

De tentoonstelling in Eté78 in Elsene was te beschouwen als een intense dialoog met een andere kunstenaar wiens oeuvre bijna opging in de op het eerste gezicht broze werk van Mountaincutters. De expo is in die zin radicaal dat ze zich afspeelt in de periferie van de galerie-ruimte waar een semi-transparant doek van acryl met oneffenheden die doet denken aan menselijke huid, de fluïde grens betekent om ervoor, ernaast en erachter objecten te plaatsen die naadloos met elkaar in dialoog gaan.

Mooi is de alom aanwezigheid van handen; zelfs een paar hielden als het ware een fake muur als een spie in denkbeeldig evenwicht. Keramiek op de vloer met sporen van wroetende handen en vreemde, organische objecten van glas verleenden betekenissen aan de intens gevulde ‘intieme’ ruimte. Een ruimte waar sommige ter plekke gemaakte vormen van plaaster op sokkels gestut stonden door plexi-transparante (immobiele) wieltjes.

De expo was in mentaal perspectief “on he run” en dat met en tussen een luchtig monumentaal gordijn dat steeds als ‘een nieuwe wind’ bewoog bij het binnenkomen van nieuwe toeschouwers. Binnen dit poëtisch universum in een kunstruimte op ‘zakdoek-formaat”, werd op de rug van een fijn, kwetsbaar plaasteren object een film vertoond van ‘scheppende’ handen. Wondermooi hoe hier in een ‘open’ beeldmontage het werk doorschemert van nog steeds actieve (Amerikaanse) giganten zoals Bruce Nauman en Richard Serra.

Energie en een soort van opgeroepen kunst-zinnig eco-systeem overmeesteren hier een fijnbesnaarde presentatie, waarin ‘het enigma van de creatie’ zich verhult in kunst met en onder een huid die de conventies van schoonheid en het actuele dwingende dogma van permanente vernieuwing weet te counteren met werk (uit de hengsels van de tijd) waarin hert begrip schoonheid zich wentelt in een niet te winnen strijd om het exacte woord.

Luk Lambrecht

Mountaincutters – Tools of Alterities 12.O1 tot 17.02.2024 galerie Meessen De Clercq

www.meessendeclercq.com

Mountaincutters & Arnaud Vasseux O4.O2 tot 17.03.2O24 in été78

www.ete78.com

Mountaincutters

Un collectif, un phénomène

Deux expositions récentes à Bruxelles

L’art sous-tend l’époque dans laquelle il se développe et confirme ce qui bouge socialement. Il y a bien sûr une différence entre un art qui suit l’actualité 1/1 et la commente visuellement et un art qui réfléchit à la position de l’art et de l’artiste dans un contexte où l’art a de moins en moins à voir avec l’actualité, célèbre le délire du jour et disparaît aussi rapidement de la scène.

L’art est parfois devenu (plutôt) une brise ; une relation directe et une médiation avec des futilités, des chansonnettes et ce qui se passe immédiatement autour de nous.

L’art aime capitaliser sur les technologies innovantes et ce sera bientôt un défi fantastique avec l’I.A. en vue. Il y a aussi des artistes qui s’inscrivent de manière contemporaine dans le cours de l’histoire de l’art et dans la manière dont l’art a réussi à s’émanciper à maintes reprises de l’émergence des nouvelles méthodologies et technologies techniques.

L’art est une boule de neige qui roule, avec en son cœur l’urgence d’une sorte de visualisation de la continuité hybride. Voir et expérimenter l’art est en fait ce que Jean-Luc Nancy décrit comme « prendre part à un atelier en cours » et c’est exactement ce à quoi le plus petit collectif français possible – résidant à Bruxelles depuis 2015 (2 membres) – Mountaincutters nous confronte.

Un collectif qui met immédiatement sa paternité unique sur des roues – tout comme beaucoup de leurs œuvres d’art sont sur des roues et généralement même invisibles dans le plexiglas.

La pratique de Mountaincutters est désorientante, bien que leurs expositions soient très précisément organisées. On a l’impression d’entrer dans un studio, dans un dépôt ordonné ou dans une exposition comme celle qui s’est tenue récemment à la Meessen De Clercq Gallery de Bruxelles, où tout était soigneusement présenté comme dans un musée, prêt à trouver sa place idéale (plus tard) dans un musée ou auprès d’un collectionneur.

L’exposition de Mountaincutters a l’air inachevée, elle ne se voit pas d’un seul coup d’œil, et encore moins d’un seul coup d’œil – les œuvres d’art individuelles sont « placées » avec le plus grand soin, racontant une histoire ambivalente, naviguant entre le passé et le présent sans suggérer la nostalgie.

En parcourant les récentes expositions de Mountaincutters à Bruxelles, il est frappant de constater à quel point leur art est à la fois fonctionnel et encyclopédique. C’est dans les détails, dans les petits ajouts poétiques et dans les mises en scène formelles que le travail manuel reste visible et que la lecture de l’œuvre devient complexe – en d’autres termes, Mountaincutters réussit parfaitement à maintenir l’équilibre entre le mot et l’image, entre le temps et la matière et tout ce qui perturbe le regard dans le contexte de « l’ici et maintenant ».

Il est d’ailleurs extrêmement difficile d’exprimer par des mots l’expérience de cet art complexe. Pour Mountaincutters, l’art est une question de fluidité paradoxale de matériaux et de vêtements et, comme dans leur présentation dans l’étroit espace privé Eté78 à Ixelles, un jeu/dialogue diffus avec l’œuvre d’un autre artiste (Arnaud Vasseux). Un dialogue où même la frontière entre les œuvres ne peut être déduite qu’après avoir consulté la liste des œuvres.

Les présentations publiques de Mountaincutters suivent la logique d’œuvres d’art séparées et autonomes, dans lesquelles une sorte d’universalité artisanale s’empare de l’œuvre d’art qui, dans la plupart des cas, ne se présente même pas comme « achevée ».  

Et pourtant, ces œuvres intriguent avec brio, contrairement aux œuvres de Joseph Beuys qui, dans la plupart des cas, ne vont pas au-delà d’un « tas » de matériaux organiques ou non organiques qui représentent l’aboutissement d’une performance obscure.

Les Mountaincutters n’ont pas grand-chose à voir avec Joseph Beuys, tout au plus quelques coïncidences matérielles, ce qui leur permet de ne pas créer une fausse aura comme celle de Beuys, provoquée par le passage irrévocable du temps.

Bien sûr, leur travail est associé à l’impermanence et à d’autres termes qui suscitent l’humilité du spectateur/lecteur.

La pratique artistique des Mountaincutters est en effet tout à fait moderne et contemporaine. Ils sautent d’une allusion substantielle à l’histoire de la sculpture, par exemple à travers l’iconique et ancienne figurine « Vénus de Lespugue » qu’ils ont fait manipuler avec art dans le verre et l’acier, de sorte qu’une autonomie artistique est accordée au référent qui devient une image puissante et esthétiquement significative par le biais d’un mode de présentation dissonant. Vénus Incomplète en est un exemple récent ; la sculpture en acier dodue présente une « tête » en verre et elle est attachée par un fil de cuivre à un simple crochet accroché au mur. C’est intelligent, tout comme les peintres contemporains tels que Jan Van Imschoot, qui puisent dans l’histoire de l’art pour créer des compositions qui font un collage avec d’autres artistes.

Traduit avec www.DeepL.com/Translator (version gratuite)

Soyez le premier à commenter

Poster un Commentaire

Votre adresse de messagerie ne sera pas publiée.


*


Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.