Een ingenieur van de ziel verbeeldt vanuit de woestijn !
Kunstenaar Honoré d’O is inmiddels 41 jaar jong en leeft en verblijft in het lijf van Raf Van Ommeslaege (1961). De kunstenaar zit als het ware 41 in quarantaine in een verdubbeld leven; het is alsof Raf en Honoré zich beiden manifesteren in figuren die én werelds zijn én werelden verbeelden. Honoré d’O is dus synoniem voor een oeuvre dat zich al 41 jaar dollend en slalommend manifesteert in en tussen de plooien en oksels van het officiële kunstgebeuren dat zich “(d’)O” zo graag laat strelen door dat soort kunst dat schittert op de wenken van de lakeien en dealers surfend op de fonkelende golven van de globale kunstmarkt. Er is wel niet metéén iets mis met de invloed van de kunstmarkt; maar het blijft een markt. Een mercantiele plaats waar kunst die zich ‘extended’ ontplooit buiten afgelijnde muren en vloeren én in beeld gebrachte achterkanten van het speelse, rebelse en niet meteen (logisch) te vatten, te analyseren en te plaatsen denken en doen van een kunstenaar, niet met open armen wordt ontvangen.
Een kunstenaar die dit al wel 4 decennia volhardt en zonderling uithoudt is kunstenaar Honoré d’O die in doen en laten overvloedig kunst afzet vanuit denken en lijf.
Die deugddoende artistieke “afscheidingen” doen zich bij hem voor als een tsunami die oeverloos blijft stromen als een permanente flux van een onophoudend proces waarin de inspiratie van het leven “zonder dat de meesten onder ons dat bewust beseffen” zich onderdompelt in voorspelbaarheid, leegte en variaties van zinloosheid.
Dit alles trekt Honoré d’O existentieel mee in ruime artistieke expedities waarin “zijn” denken en dromen mee-deinen op de cadans van het heerlijk ongerijmde.
Het ongerijmde dat poëtizerend de kloof overbrugt tussen dat wat wij empirisch weten en datgene wat wij gewaarworden als mysterie tussen taal en beel, in de betekenis van René Magritte. Honoré d’O kreeg in 2024 de kans 40 dagen te resideren in de Chihuahau-woestijn – in Marfa (Texas) waar de beroemde en tot de verbeelding sprekende Stichting Donald Judd zich bevindt. Dat Donald Judd als icoon van de Amerikaanse minimal art zich met zijn al dan niet permanent werk ver-plaatste naar de woestijn, is niet on-logisch; zijn werk houdt van uitgestrekheid en van het begrip plaats waar de zichtbare logica en (culturele) neutraliteit heerst van de “white cube”.
Dat Honoré d’O zichzelf nu in deze haast magische plaats verhoudt tot de woestijn als perifere en in economisch opzicht weinig rendabele geo-context, is vergelijkbaar met een ferme veranda aan zijn oeuvre.
In Mac’s Hornu bezet hij nu op het einde van een aaneenschakeling van langwerpige museumzalen het architecturale orgelpunt: de monumentale vierkanten zaal alsook de gang die leidt naar buiten en toegang biedt tot een belvédère waar hij meteen ook uitpakt met beelden en een opvallende muurtekst.
De gigantische mac’s ruimte is ingericht als het confuse binnen-hoofd van de kunstenaar zelve; de ruimte is één wirwar verwarrende ode aan zijn zelfportret-verbeelding die zich hier niet laat vernauwen en betrappen op ‘autonomie’. De opstelling is als een losse ketting van dingen die allemaal op één of andere manier met elkaar te maken hebben en op en naast elkaar reageren. “Quarantaine” is een vreemde en weinig publiek-participatief klinkende titel voor een tentoonstelling; de afgesloten en van invallend licht gedepriveerde ruime ruimte baadt in de duisternis en “licht” zichzelf op via doel en minder doelgerichte spotlights en na-licht van gigantisch video-projecties. Er is hier geen begin en einde expo-traject te bespeuren; net zomin het quasi onmogelijk wordt erover te schrijven omdat Honoré d’O vooral interesse spit uit een hobbelend labyrintisch-associatief denken én maken.
Om die simpele reden wenst hij het in de museumzaal meanderende publiek, januskoppig vrij te laten in het flaneren, handjes-loos ontdekken én interpreteren.
Een publiek dat het hier zonder publieksfolder moet stellen maar wel met een zéér merkwaardige en mooie korte tekst van zijn gezellin/auteur Inge Braeckman.
Deze ontzag oproepende museumruimte wordt doorkliefd door een gigantische diabolo waar de manipulerende stokken beiden hoog hangen (als masten) tegen de over elkaar hoge witte muren. Centraal staat die diabolo aan draden statisch te zijn – klaar voor actie; klaar om niet de hemel te veroveren maar om de dynamiek van menselijke kracht en behendigheid te vieren en te alluderen; de mooie dubbel-koepelige vorm van de diabolo die even kortstondig vrij in de lucht spartelt om terug veilig tussen de touwen te landen en te belanden van de kunstenaar…
Enige tijd geleden foto-shopte Honoré d’O de fameuze koepel (Filippo Brunelleschi) van de iconische “Duomo” in Firenze om tot een heuse diabolo. Als een ‘fantastisch’ architect eigende hij zich deze architectuur toe voor een opvallend speelse interpretatie, geheel in de lijn van het fameuze tomeloos vrij conceptuele architecten-bureau “Superstudio” (1966-78), opererend in deze Toscaanse parel van een stad.
Honoré d’O laat de bezoeker heerlijk aan het lot over; die kan dolen en (ver)dwalen langsheen en tussen de niet te tellen maar ver-tellende bricolages van piepklein tot supergroot en daarbij is alles wat de kunstenaar in zijn nabijheid vindt/vond beeldend bruikbaar – zelfs verorberde oesters worden aan elkaar geklit tot een soort monument van lust en leegte in combinatie met video, cactussen en kunstwerken die hij eerder in andere publieke constellaties (ver-)toonde. Een paar partituurhouders draaien mechanisch om hun as; opgestapelde zandzakjes met woestijnzand houden als dammen alles ‘safe’ en refereren misschien wel aan oorlog en aan alle vormen en verfoeilijke bijgedachten van loopgraven.
Maquettes doen dromen van Buddha en/of aan een mannetje dat op een vliegend tapijt paradoxaal zichzelf aan touwtjes de vrije ruimte biedt en gunt.
Losstaande zwarte (inwisselbare) letters staan als gedachten op zichzelf en tegen de muren; woorden die inhouden insinueren tegenover bijvoorbeeld een Mercator-achtige blank-witte wereldbol van piepschuim; als een fragiel ding dat elk moment kan veranderen, tollen of een flinke deuk kan incasseren. De tocht in de ‘jardin-expo’ van Honoré d’O is er ééntje die oplettendheid vereist; net zoals onze vluchtige gedachten is alles hier fragiel en dito opgesteld en wordt het publiek bewaakt door een aantal controle-camera’s van piepschuim.
Een verleidelijk rode appel hangt smakelijk aan de galg te bengelen en zijn steeds weerkerend mannetje houdt letterlijk alles zo veel mogelijk overeind zoals dat gebeurt met gestutte boeken op het marmeren tablet van de schoorsteenmantel.
In de smalle gang naar buiten hangen wonderlijke glazen schijven die smeken om ferm gedraaid te worden; wat kinderen met full force ook graag doen! De schijven, gevuld met zand of vloeistof evoceren stormen van niet te schatten tijdelijke schoonheid.
Niets is vast; niets of weinig aast op eeuwige waarde; niks op deze magnifieke expo neigt naar speculatie of meerwaarde. De meerwaarde produceert Honoré d’O tussen de oren van de bezoekers… Buiten in de vrieskou – op het ruime bordes – zijn twee piramides gebouwd met zandzakjes naast een figuur-gezaagde silhouette van de kunstenaar, gelardeerd met een zakelijke gechoreografeerde tekst hoog tegen de muisgrijze bakstenen buiten-gevel van zijn expo-ruimte. Die leest: “supposons qu’une oeuvre d’art soit un souhait”. Het klinkt als het langlopende artistieke credo van de kunstenaar – die de kunst niet beziet als parallel met de realiteit maar juist via de kunst “zijn” realiteit ermee laat samenvallen. Inge Braeckman bezingt in haar korte tekst het gebruik van het piepschuimige basis-materiaal van Honoré dat bestaat uit materie van fijne witte bolletjes/korreltjes die als het ware als atomen verklitten tot de meest sprekende dingen die kunst worden.
Ik citeer haar als slot: “Anything is at the same time particle and field. De eindeloosheid van de creatie als een superpositie van atomen in de back box van het museum”.
Nog tot 5 mei 2026
***** (sterren)
Mac-s.be
Luk Lambrecht
Traduction:
Un ingénieur de l’âme imagine depuis le désert !
Honoré d’O au MAC’s Hornu
L’artiste Honoré d’O a aujourd’hui 41 ans et vit et séjourne dans le corps de Raf Van Ommeslaege (1961). L’artiste est, pour ainsi dire, en quarantaine depuis 41 ans dans une vie dédoublée ; comme si Raf et Honoré se manifestaient tous deux à travers des figures à la fois mondaines et capables d’imaginer des mondes. Honoré d’O est ainsi le synonyme d’une œuvre qui, depuis 41 ans, se déploie en zigzaguant et en slalomant dans et entre les plis et les aisselles de l’art officiel, cet art qui aime tant se laisser caresser par des pratiques brillantes, répondant aux attentes des laquais et des dealers surfant sur les vagues scintillantes du marché global de l’art.
Il n’y a pas, en soi, quelque chose de fondamentalement condamnable dans l’influence du marché de l’art ; mais cela reste un marché. Un lieu mercantile où l’art qui se déploie de manière étendue, hors des murs et des sols balisés, et qui expose l’envers ludique, rebelle et difficilement analysable de la pensée et de l’action d’un artiste, n’est pas accueilli à bras ouverts.
Un artiste qui persévère ainsi depuis quatre décennies et résiste de manière singulière c’est Honoré d’O, qui produit abondamment de l’art à partir de la pensée et du corps. Ces « sécrétions » artistiques bienfaisantes apparaissent chez lui comme un tsunami, un flux permanent et ininterrompu, dans lequel l’inspiration de la vie – sans que la plupart d’entre nous en ait conscience – se plonge dans la prévisibilité, le vide et des variations de l’absurde.
Tout cela entraîne Honoré d’O dans de vastes expéditions artistiques où sa pensée et ses rêves ondulent au rythme du délicieusement incongru. Cet incongru, poétisant, comble le fossé entre ce que nous savons empiriquement et ce que nous percevons comme mystère entre le langage et l’image, au sens de René Magritte.
En 2024, Honoré d’O a eu l’occasion de résider quarante jours dans le désert de Chihuahua, à Marfa (Texas), où se situe la célèbre fondation Donald Judd. Que Donald Judd, icône du minimalisme américain, ait déplacé son œuvre – permanente ou non – dans le désert n’a rien d’illogique : son travail aime l’étendue et la notion de lieu, là où règnent une logique visible et une neutralité culturelle proches du « white cube ».
Que Honoré d’O se confronte aujourd’hui à ce lieu quasi magique, au désert comme contexte géographique périphérique et économiquement peu rentable, s’apparente à l’ajout d’une vaste véranda à son œuvre.
Au MAC’s Hornu, il occupe désormais, au terme d’une succession de salles muséales allongées, le point d’orgue architectural : la monumentale salle carrée ainsi que le couloir menant vers l’extérieur et donnant accès à un belvédère, où il déploie également des sculptures et un texte mural saisissant.
L’immense espace du MAC’s est aménagé comme l’intérieur confus de la tête de l’artiste lui-même ; l’espace devient un enchevêtrement déroutant, une ode à son autoportrait imaginaire qui refuse toute réduction à l’« autonomie ». L’installation fonctionne comme une chaîne lâche d’éléments qui entretiennent tous, d’une manière ou d’une autre, des relations réciproques.
« Quarantaine » est un titre étrange et peu engageant pour le public ; la vaste salle, privée de lumière naturelle, baigne dans l’obscurité et ne s’éclaire que par des projecteurs ciblés ou non, et par la rémanence lumineuse de projections vidéo monumentales. Il n’y a ici ni début ni fin de parcours clairement identifiables ; écrire sur cette exposition devient presque impossible, tant Honoré d’O privilégie une pensée et une pratique labyrinthiques, associatives et cahoteuses.
Pour cette raison, il souhaite laisser le public errant dans la salle entièrement libre, dans une déambulation à double face, une découverte sans mode d’emploi et une interprétation ouverte. Le visiteur doit se passer de dépliant, mais bénéficie d’un texte court, remarquable et très beau, signé par sa compagne et autrice Inge Braeckman.
Cet espace muséal impressionnant est traversé par un gigantesque diabolo, dont les baguettes manipulatrices sont suspendues très haut, telles des mâts, contre les murs blancs vertigineux. Le diabolo, suspendu par des fils, semble figé, prêt à l’action : prêt non pas à conquérir le ciel, mais à célébrer et évoquer la dynamique de la force et de l’adresse humaines. Sa belle forme biconique, qui s’élève brièvement dans l’air avant de retomber entre les cordes, renvoie au geste de l’artiste.
Il y a quelque temps, Honoré d’O avait détourné par photomontage la célèbre coupole de Brunelleschi du Duomo de Florence pour la transformer en diabolo. En architecte « fantastique », il s’appropriait cette architecture pour une interprétation ludique, dans la lignée du collectif conceptuel radical Superstudio (1966-1978), actif dans cette perle toscane.
Honoré d’O abandonne délicieusement le visiteur à son sort : il peut errer parmi d’innombrables bricolages, du minuscule au monumental, et tout ce que l’artiste trouve ou a trouvé dans son environnement devient visuellement exploitable. Même des huîtres consommées sont assemblées en une sorte de monument du désir et du vide, combinées à des vidéos, des cactus et des œuvres déjà présentées ailleurs.
Des pupitres tournent mécaniquement sur eux-mêmes ; des sacs de sable du désert empilés font office de digues, évoquant peut-être la guerre et l’imaginaire sinistre des tranchées. Des maquettes font rêver à Bouddha ou à un petit personnage sur un tapis volant qui, paradoxalement, s’offre lui-même un espace de liberté à l’aide de ficelles.
Des lettres noires isolées, interchangeables, se dressent contre les murs comme des pensées autonomes, insinuant des significations face à un globe terrestre blanc, façon Mercator, en polystyrène : un objet fragile, susceptible de tourner, de changer ou de se cabosser à tout instant.
La traversée du « jardin-exposition » d’Honoré d’O exige de l’attention ; tout y est fragile, comme nos pensées fugaces, et le public est surveillé par des caméras de contrôle… en polystyrène. Une pomme rouge tentante pend à une potence, tandis qu’un petit personnage récurrent s’efforce de tout maintenir debout, à l’image de livres étayés sur un manteau de cheminée en marbre.
Dans le couloir étroit menant à l’extérieur, de mystérieux disques de verre invitent à être vigoureusement actionnés — ce que les enfants font avec enthousiasme. Remplis de sable ou de liquide, ils évoquent des tempêtes d’une beauté éphémère et insaisissable.
Rien n’est fixe ; rien ou presque ne vise l’éternité ; rien dans cette exposition magistrale ne tend vers la spéculation ou la valeur marchande. La plus-value, Honoré d’O la produit entre les oreilles des visiteurs…
À l’extérieur, dans le froid glacial, sur le vaste parvis, deux pyramides de sacs de sable jouxtent une silhouette découpée de l’artiste, accompagnées d’un texte sobre et chorégraphié, inscrit haut sur la façade de briques gris souris de l’espace d’exposition :
« supposons qu’une œuvre d’art soit un souhait ».
Cela résonne comme le credo artistique de longue date de l’artiste, pour qui l’art n’est pas parallèle à la réalité mais la fait coïncider avec « sa » réalité. Inge Braeckman célèbre, dans son court texte, l’usage du matériau de base en polystyrène d’Honoré, composé de fines billes blanches qui s’agglomèrent comme des atomes pour former les objets les plus éloquents de l’art.
Je la cite pour conclure :
« Tout est à la fois particule et champ. L’infinité de la création comme une superposition d’atomes dans la back box du musée. »
Exposition visible jusqu’au 5 mai 2026
★★★★★
mac-s.be
Luk Lambrecht
Poster un Commentaire