Ecouter l’espace
Marisa Merz
LAM Villeneuve d’Ascq >22.09.2024
Marisa Merz (1926-2019) leefde en werkte altijd in de schaduw van haar beroemde man Mario Merz. Mario. Merz was één van de boegbeelden van de zogeheten “Arte Povera”, een beweging bedacht en aan de M/V gebracht vanaf eind 1967 door super-criticus Germano Celant. “Arte Povera” was (dixit) de Italiaanse vertegenwoordiger van het eerste uur Gilberto Zorio geen vluchtig kunstlabel, maar een ‘beweging’ die tot op vandaag nog steeds door-leeft en dat is zo , als je het werk overschouwt van de jongere generaties Italiaanse kunstenaars.
Marisa Merz hoorde niet meteen bij de club; ze was wel de ega van Mario Merz – dat was overduidelijk – het is pas veel later dat zij – wegens correct-politieke redenen (?) er officiëler bij werd gehaald en meteen met de zoete mededeling dat zij de enige vrouwelijke vertegenwoordiger is/was binnen “Arte Povera”.
Er is heel wat te vertellen en te corrigeren over “Arte Povera” vooral via de criticus Tommaso Trini die in feite al over het werk van Marisa Merz schreef in 1966 en die als weinig zichtbare criticus al snel opzij werd geschoven als (radicale) ideoloog achter “Arte Povera”.
Maar dit verhaal is hier niet écht aan de orde en is een thema voor een toekomstige bijdrage.
De tentoonstelling “Ecoutez l’espace” van Marisa Merz in de zalen van het binnenkort te renoveren museum in het Noord-Franse Villeneuve d’Ascq, is een uiterst gevoelige presentatie geworden met klei-sculpturen, tekeningen én installaties germaakt van ondermeer geweven nylon die soms amper met spijkers tegen de muur worden gehouden.
Het is een juweel van een tentoonstelling geworden waarmee de bezoeker – inmiddels gewend aan activisme en politiek doordrongen kunst – niet meteen (meer) weet waaraan zich te houden. De samenstellers hielden de expo “zomers”; de zalen vertonen veel adem-muur-ruimte en het deel archief en documentatie is voor meesten onder ons vlot ‘bereik- en behapbaar’.
In het archief-deel is een korte video te zien die wellicht een betere plaats verdiende binnen het summiere expo-parcours.
“(De) 1 à (57) “ is een filmpje van 2’ 44’’ en toont Marisa Merz die uit een conservenblik welgeteld 57 erwtjes uitneemt en ze één voor één – de getallen declamerend – op een bord legt. Zij doet dat aan haar keukentafel in bijzijn van haar dochterje Beatrice. In de krappe keuken hangt één van haar alu-living sculptures (ook op deze expo te zien !) alsook een neon van haar man Mario met de oplichtende getallen van Fibonacci.
Veel Getallen in de keuken dus, de reeks Fibonacci die Mario als een rode draad in zijn oeuvre invoegde is deels te beschouwen als een schematische voorstelling van veel voorkomende structuren in de natuur. Net zoals Marisa de erwtjes telde, dàt wellicht ook kan worden geïnterpreteerd als een educatief spelletje met/voor haar dochtertje.
Vandaag is er heel wat te doen over de problematische combinatie moederschap – kunstenaarschap. Marisa Merz maakte in 1967 met dit ontwapenende filmpje een bescheiden én niet mis te verstaan statement dat zij kunst en leven als één beweging zag en bleef zien. Die fameuze Living Sculptures, zoals er ééntje in haar keuken hing – toonde zij in Turijn in de al even expirmentele Piper Pluriclub – een dynamische ruimte die tegelijk functioneerde als een (nacht)-discotheek én kunstcenter.
Turijn was toen het epicentrum van de hedendaagse kunst in Europa met vooral dealer/visionair Enzo Sperone en ‘verlichte’ collectioneurs zoals Marcello Levi op kop. Levi stelde zelfs een ruimte ‘Deposito d’Arte Presente’ ter beschikking aan de kunstenaars die er naar hartenlust konden experimenteren én ‘en primeur’ het nieuwe werk tonen aan de eerste blik van een kritisch publiek.
Er zijn prachtige documenten te zien op deze expo van haar haast space-futuristisch-ogende living sculptures die zelfs de inspiratie opleverden voor de film “Il mostro verde” van Paolo Menzio & Tonino De Bernardi, die werd geprogrammeerd op het beruchte festival van de experimentele film (1967) in Knokke. En nog even terug naar Tommaso Trini die al in 1966 in magazine Flash Art dit schreef over deze fameuse Living Sculptures:
“La vie organique à laquelle ces objets renvoient est un monde encore en transformation”.
Trini heeft het hier over kunst als een staat van voorlopigheid én transformatie – een kunstwerk dat niet is af-gewerkt en wellicht is dit een gevoelig gewond punt dat doorheen heel het oeuvre van Marisa Merz doorloopt.
Haar sculpturen zijn plaats-gevoelig, haar muur-werken zijn te beschouwen als “en passant” en haar vele tekeningen en schilderkunstige betrachtingen blijven haperen in een bevallige staat van toervallige artistieke ‘stolling’.
Ook Marisa was in de woelige jaren zestig een kind van haar tijd, alhoewel “sporadisch” en niet intentioneel-structureel. Een voorbeeld:
In de context van een expo (1970) bij de legendarische galerie L’Attico in Rome, vloog zij met een klein privé-tuigje de lucht in en seinde via de radio de opeenvolgende hoogtes tijdens de vlucht. Het leverde op de begane grond een tekening op in de vorm van een soort curve; afgeleid van de opgetekende hoogte-verschillen tijdens de vlucht.
Ook in dat jaar trok ze naar het strand in de buurt van Rome en presenteerde er een aantal gebreide kunstwerken met nylondraad. Slofjes, een cirkel op het zand en de drie letters BEA als een verfijnde verwijzing naar haar dochtertje Beatrice. De kunst leverde zich willoos aan de kracht van de zee; wat altijd wel een gevoelige snaar raakt bij de toeschouwer.
Het breien en weven van kunst eist vandaag volop aandacht; eenzaam aan textiel werkend wordt in associatie gebracht met ‘het roven van tijd’ voor jezelf en langsheen de alsmaar weerkerende en herhalende (productie)beweging volgt de kunst naadloos de cadans en het ritme van het gewone leven.
In het oeuvre van Marisa Merz gebeurt dat wonderbaarlijk ! In haar potlood-tekeningen op canvas wordt de parallel gelegd met het geweven canvas waarop het potlood zich lijntjes baant die als het ware gelijken op de textuur van gebreide nylondraden.
De tentoonstelling verleent – voor wie dat wil – een schat aan intense kijk-ervaringen. Op de vloer ligt (bijvoorbeeld) een lantaarnpaal geflankeerd met een reeks zoete zeilen van dicht-geweven nylondraden – omringd met kunst die altijd gespannen lijkt van fragiliteit en onaanraakbaarheid.
Marisa Merz speelt op een meesterlijke manier met de technische knipoogjes en oogstollende kleuren uit de Byzantijnse en oude schilderkunst en weet haar motieven “verzonken” te houden zodat gratuite anecdotiek geen schijn van kans wordt gegund.
Haar later werk is voller en complexer en doet soms te veel denken aan de inmiddels compleet vergeten kunst van de “transavanguardia” – uit het begin van de jaren tachtig.
Daar waar Marisa Merz zichzelf ‘voorbij componeert’ door subtiele toevoegingen van bijvoorbeeld een boomblaadje, een muntstukje, bladgoud, koperdraden etc.. in haar vele tekeningen en klei-sculpturen, weet zij het artistiek spannend te houden.
Zij houdt ons een spiegel voor van kunst die ‘onze’ geleefde tijd negeert; haar kunst is contemplatief, semi-mythologisch en spant een brug naar andere culturen waarin verhalen zich beperken en zich in-houden.
Deze spaarzaam in Europa rondreizende tentoonstelling is absoluut niet te missen; de expo verleent een tijdsbeeld van een kunsterares die ‘eenzaam’ tussen een succesrijke (mannelijke) beweging laveerde; zich daar niet echt veel van aantrok en haar ding op een grootse wijze artistiek bleef doen. Chapeau en Voilà zouden ze in Gent roepen.
Luk Lambrecht
www.musee-lam.fr
Un temps fort de l’été en toute sérénité dans notre région
Ecouter l’espace
Marisa Merz
LAM Villeneuve d’Ascq >22.09.2024
Marisa Merz (1926-2019) a toujours vécu et travaillé dans l’ombre de son célèbre mari Mario Merz. Mario Merz était l’une des figures de proue de l’« Arte Povera », un mouvement conçu et porté à partir de la fin 1967 par le super-critique Germano Celant. Il ne s’agissait pas d’un label artistique éphémère, mais d’un « mouvement » qui perdure encore aujourd’hui, et c’est le cas si l’on contemple le travail des jeunes générations d’artistes italiens.
Marisa Merz n’a pas fait partie du club tout de suite ; elle était l’egal de Mario Merz – c’était tout à fait clair – ce n’est que beaucoup plus tard qu’elle a été intégrée de manière plus officielle et immédiatement avec la douce annonce qu’elle était la seule représentante féminine au sein de l’« Arte Povera ».
Il y a beaucoup à dire et à corriger au sujet de l’« Arte Povera », notamment par l’intermédiaire du critique Tommaso Trini qui, en fait, a écrit sur le travail de Marisa Merz dès 1966 et qui, en tant que critique peu visible, a rapidement été mis à l’écart en tant qu’idéologue (radical) à l’origine de l’« Arte Povera ».
Mais cette histoire n’est pas vraiment à l’ordre du jour ici et fera l’objet d’une contribution ultérieure.
L’exposition « Ecoutez l’espace » de Marisa Merz dans les salles du musée bientôt rénové de Villeneuve d’Ascq, dans le nord de la France, est devenue une présentation extrêmement sensible avec des sculptures en argile, des dessins et des installations faites, entre autres, de nylon tissé qui sont parfois à peine retenus au mur par des clous.
Cette exposition est devenue un joyau auquel le visiteur – désormais habitué à l’activisme et à l’art politiquement engagé – ne sait plus immédiatement à quoi s’en tenir. Les commissaires ont gardé l’exposition « estivale » ; les salles offrent beaucoup d’espace pour respirer et la section des archives et de la documentation est facilement « accessible et gérable » pour la plupart d’entre nous.
La section des archives présente une courte vidéo qui aurait peut-être mérité une meilleure place dans le bref parcours de l’exposition.
« (Le) 1 à (57) “ est un court métrage de 2” 44“” qui montre Marisa Merz sortant pas moins de 57 petits pois d’une boîte de conserve et les plaçant un par un – en déclamant les chiffres – sur une assiette. Elle le fait à la table de sa cuisine, en présence de sa fille Béatrice. Dans cette cuisine exiguë sont suspendues l’une de ses sculptures en aluminium vivant (également exposée à l’expo !) ainsi qu’un néon de son mari Mario représentant les nombres lumineux de Fibonacci.
La série de Fibonacci que Mario a insérée comme fil conducteur dans son œuvre peut en partie être considérée comme une représentation schématique des structures courantes dans la nature. Tout comme Marisa a compté les petits pois, ce qui pourrait peut-être aussi être interprété comme un jeu éducatif pour sa petite fille.
Aujourd’hui, on parle beaucoup de la combinaison problématique de la maternité et de l’art. Avec ce petit film désarmant réalisé en 1967, Marisa Merz a déclaré modestement et sans équivoque qu’elle considérait et continuait à considérer l’art et la vie comme un seul et même mouvement. Elle a exposé ces fameuses sculptures vivantes – dont l’une était accrochée dans sa cuisine – à Turin, dans le Piper club, un espace dynamique qui servait à la fois de discothèque et de centre d’art.
À l’époque, Turin était l’épicentre de l’art contemporain en Europe, avec le marchand/visionnaire Enzo Sperone et des collectionneurs « éclairés » comme Marcello Levi. Levi a même mis un espace, le « Deposito d’Arte Presente », à la disposition des artistes qui pouvaient y expérimenter à leur guise et montrer « en primeur » les nouvelles œuvres au premier regard d’un public critique.
On peut voir à cette exposition de magnifiques documents sur ses sculptures vivantes à l’aspect presque futuriste, qui ont même inspiré le film « Il mostro verde » de Paolo Menzio et Tonino De Bernardi, programmé au tristement célèbre festival du film expérimental (1967) de Knokke. Revenons à Tommaso Trini, qui a écrit ce qui suit sur ces fameuses sculptures vivantes en 1966 dans le magazine Flash Art :
« La vie organique à laquelle ces objets renvoient est un monde encore en transformation ».
Trini parle ici de l’art comme d’un état de précocité et de transformation – une œuvre d’art inachevée, et c’est peut-être un point sensible et blessé qui traverse toute l’œuvre de Marisa Merz.
Ses sculptures sont sensibles au lieu, ses œuvres murales doivent être considérées comme « en passant » et ses nombreux dessins et tentatives picturales continuent de chanceler dans un état gracieux de « solidification » artistique touristique.
Marisa a elle aussi été une enfant de son époque, les turbulentes années 1960, bien que de manière « sporadique » et non intentionnellement structurelle. Un exemple :
Dans le cadre d’une exposition (1970) à la légendaire galerie L’Attico à Rome, elle s’est envolée dans les airs à bord d’un petit appareil privé et a signalé par radio les altitudes successives en vol. Elle produit un dessin au rez-de-chaussée sous la forme d’une sorte de courbe, dérivée des différences d’altitude enregistrées pendant le vol.
Cette même année, elle se rend à la plage près de Rome et présente un certain nombre d’œuvres d’art tricotées avec du fil de nylon. Des chaussons, un cercle sur le sable et les trois lettres BEA comme référence sophistiquée à sa petite fille Béatrice. L’art s’est livré malgré lui à la puissance de la mer, qui touche toujours le spectateur.
Aujourd’hui, l’art du tricot et du tissage demande beaucoup d’attention ; travailler en solitaire sur des textiles est associé à un « vol de temps » pour soi-même et, le long du mouvement (de production) toujours récurrent et répétitif, l’art suit sans heurt la cadence et le rythme de la vie ordinaire.
Dans l’œuvre de Marisa Merz, cela se produit miraculeusement ! Dans ses dessins au crayon sur toile, le parallèle est fait avec la toile tissée sur laquelle le crayon trace des lignes qui ressemblent à la texture de fils de nylon tricotés, en quelque sorte.
L’exposition offre – pour ceux qui le souhaitent – une richesse d’expériences visuelles intenses. Au sol (par exemple), un lampadaire est flanqué d’une série de voiles douces en fils de nylon étroitement tissés – entourées d’œuvres d’art qui semblent toujours tendues par la fragilité et l’intouchabilité.
Marisa Merz joue magistralement avec les clins d’œil techniques et les couleurs de la peinture byzantine et ancienne, et parvient à garder ses motifs « enfoncés » de sorte que l’anecdotique gratuit n’a aucune chance.
Son travail ultérieur est plus complet et plus complexe et rappelle parfois trop l’art de la « transavanguardia » – du début des années 1980 – aujourd’hui complètement oublié.
Là où Marisa Merz « se compose au-delà » en ajoutant subtilement, par exemple, une feuille d’arbre, une pièce de monnaie, une feuille d’or, des fils de cuivre, etc. dans ses nombreux dessins et sculptures en argile, elle réussit à maintenir l’excitation artistique.
Elle nous tend un miroir de l’art qui ignore « notre » temps vécu ; son art est contemplatif, semi-mythologique et jette un pont vers d’autres cultures dans lesquelles les histoires se limitent et se contiennent elles-mêmes.
L’exposition, qui tourne peu en Europe, est à ne pas manquer ; elle donne l’image temporelle d’une artiste qui s’est sentie « seule » au sein d’un mouvement (masculin) couronné de succès ; elle ne s’en est pas vraiment souciée et a continué à faire son travail artistique d’une manière grandiose. Chapeau et Voilà, crierait-on à Gand.
Luk Lambrecht
Traduction DeepL
www.musee-lam.fr
Poster un Commentaire