BUIKGEVOEL

– werk van Lisa Vlaemminck –

De kunstwereld pretendeert – ‘achternagezeten’ door het beleid dat hiertoe aanzet – om maatschappelijk relevant te zijn of tenminste participatie en/of beleving uit te lokken bij een ruim deel van ‘het’ publiek, maar blijft daarbij veelal steken met “algemeen” activistische kunst die qua inhoud graag het bed veraf houdt van het thema of de aangeraakte situaties. Activisme en kunst zijn van alle tijden, alhoewel de ‘betere’ kunstenaars de krant of het journaal niet nodig hadden/hebben om kunst te maken waarin de exemplarisch-humane achtergrond de nieuwswaarde van ondraaglijke kommer en kwel ‘hier en nu’, overstijgt en tijdloos maakt en beeldend uitdrukt.          Weinig kunst in ons land die het ‘maakt’ op bijvoorbeeld op onze talrijke Art Fairs, houdt zich op één of andere manier bezig en ledig met kleine en/of grote besognes van de mede-mens. Of kunstcentra raken soms thema’s aan die best veilig binnen blijven op de wit neutrale muren van museum of (betoelaagd) kunstcentrum waar de vrijheid zich inperkt tot een soort zelfgenoegzaam (zelf)beeld, gevierd op en in een fancy eiland.

Het is mooi om zien dat er toch (jonge) kunstenaars het er artistiek op wagen om hun veilige arty-comfort-zone te verlaten en hun artistieke productie, niet zonder risico in de publieke weegschaal te werpen.

“GUT” is de titel van een tentoonstelling van Lisa Vlaemminck (1992) in Kunstcentrum NW (NetWerk) in Aalst die het resultaat is van een proces van een langdurige residentie in het psychiatrisch centrum Ariadne in Lede. De tentoonstelling in Aalst is op het eerste gezicht een ferme klap in het gezicht. Abject-carnavaleske sculpturen liggen op de vloer en verwijzen meteen naar de titel (GUT) en vele van haar andere werken; het rommelende buikgevoel dat tolt en keert van binnen naar buiten en vice versa.        Voedsel en de trajecten die het eetbare aflegt binnen en buiten ons lichaam mét alle mogelijke connotaties van dien – passeren de revue in een deels  aan Aalst carnaval gelinkte 3D-taal, langs loshangende schilderijen op transparante plexi en heuse tijdelijke muurschilderingen, fijntjes uitgevoerd als poppy combined art-works.                                  De artistieke wereld en dito taal van Lisa Vlaemminck is hier onmiskenbaar zichtbaar maar deze intentioneel dubbelzinnige beeldtaal broeide wel ‘sudderend’ in de schoot van het psychiatrisch centrum waar residenten en medewerkers deel maakten van uitwisselingen van ideeën, dromen en fantasmes. Dat een kunstenaar in die wereld diep meegaat en bij machte blijft haar persoonlijke beeldtaal hieraan te assimileren, mag een klein wonder worden genoemd. In een bijhorende op zalmkleurig papier gedrukte zaaltekst wordt de essentie van de wederzijdse en zijdelingse processen mooi geformuleerd: “Het idee van ‘eigen’ werk maakt plaats voor een voortdurend verschuivende collectiviteit, waarin emoties, vormen en betekenissen met elkaar versmelten”. Het ambachtelijke ging in Lede van hand in hand en qua story telling van hand naar hand,  waardoor talige verwarringen een permanent proces op gang brachten met heerlijke displacements tussen vorm en teken. Wie aan carnaval denkt, denkt aan satire en het burleske en hiertussen (be)rusten plastisch in beeld uitgedrukte betekenissen die niet stroken met de canons van de schone kunsten. Ik dacht hier zijdelings aan west-coast kunstenaar Peter Saul (1934) die al te lang onder de knoet van de succesvolle Amerikaanse kunst werd gehouden met zijn abjecte, soms walgelijke picturale composities die “ploef” ingingen tegen de overheersende goede smaak van minimal en concept-art. Het insinuerend ‘walgelijke’ ligt ook aan de oppervlakte in deze tentoonstelling in Aalst die met de voeten vooruit schopt tegen esthetische en goede smaak. Haar muur-schilderingen zijn fascinerend; ze vertonen de gang der spijzen  waarlangs allerlei smakelijke en minder smakelijke ‘eetbare’ keramische  objectjes hangen met aanstekelijke glazuurkleuren die in gedachten wachten om verorberd en verteerd te worden.  Geschilderde darmstelsels als maalstromen van voedsel bekampen de witte muren van het kunstcentrum NW en leiden naar gedachten die algemeen te maken hebben met de medische sector.  Ook in Ariadne ontstond een ingreep; een denkbeeldige poort die de muren van de instelling ‘opent’ – verwijzend naar de gedachte van “The birth of the Clinic” waarbij de “medical gaze” de blik op het individu vernauwt en verkokert tot een symptoom.

Dit recente project van Lisa Vlaemminck in NW Aalst leidt ons even naar de permanente realisatie (nog niet helemaal afgewerkt) in de afdeling klinische biologie van het UZ Brussel (Jette).

Op een muur waar de witte stofjassen van de laboranten en medewerkers mooi op een rij hingen wist zij die muur te voorzien van monumentale all-over print met een compositie waarin ook het diffuse van het binnenst en buitenste van het menselijk lichaam zich aandient als één vrolijke visuele symfonie. Op die muur zijn ‘at random’ kapstokjes van kleurig transparant kunsthars aangebracht zodat de print nooit helemaal zichtbaar wordt. De aan- of afwezigheid van de labo-medewerkers bepalen de visibiliteit van het werk door de witte stofjassen die altijd op een andere manier het totale beeld deels verhullen. Het is “zonder het te weten” een participatief permanent werk geworden dat soms doet denken aan het werk van barok-kunstenaars en aan de idee van ongedwongen mise-en-scènes van ‘in dienst’ te werken of niet.                                      Deze bijzondere installatie met frivole kapstokken die meteen (blijkbaar) grappige connotaties veroorzaken is een dynamisch kunstwerk waarin de kunst het visuele oplevert en de labo-medewerkers door hun “glijdende” reguliere werk-tijd het beeld letterlijk en op een permanente manier stofferend animeren.

GUT nog tot 01.02.2026 in NW Aalst –  www.nw-aalst.be

De installatie van Lisa Vlaemminck in UZ-Brussel is permanent.

Luk Lambrecht

Traduction

SENTIMENT VISCÉRAL

— œuvres de Lisa Vlaemminck —

Le monde de l’art prétend — talonné par des politiques qui l’y incitent — être socialement pertinent ou, à tout le moins, susciter participation et/ou expérience auprès d’une large part du « public ». Pourtant, il reste bien souvent enlisé dans une forme d’art activiste « généraliste » qui, sur le plan du contenu, préfère garder ses distances avec les thèmes ou les situations qu’il effleure. L’activisme et l’art traversent toutes les époques ; cependant, les « meilleurs » artistes n’avaient ni n’ont besoin du journal ou du journal télévisé pour produire une œuvre où le fond humain exemplaire dépasse l’actualité de la détresse insupportable de l’« ici et maintenant », pour accéder à une expression intemporelle et incarnée.

Peu d’œuvres produites dans notre pays — notamment celles qui circulent dans les nombreuses foires d’art — s’occupent réellement, d’une manière ou d’une autre, des petites et grandes préoccupations de nos semblables. Les centres d’art, eux aussi, abordent parfois des thématiques qui demeurent prudemment confinées aux murs blancs et neutres du musée ou du centre d’art (sur-théorisé), où la liberté se réduit à une sorte d’autosatisfaction, célébrée sur une île chic et isolée.

Il est donc réjouissant de constater que certains artistes (jeunes) osent quitter leur zone de confort arty et exposer leur production artistique — non sans risque — à l’épreuve du regard public.

« GUT » est le titre de l’exposition de Lisa Vlaemminck (1992) au centre d’art NW (NetWerk) à Alost, issue d’un long processus de résidence au centre psychiatrique Ariadne à Lede. À première vue, l’exposition est un choc frontal. Des sculptures carnavalesques et abjectes jonchent le sol et renvoient immédiatement au titre (GUT) ainsi qu’à de nombreuses autres œuvres de l’artiste : ce sentiment viscéral bouillonnant, ce tumulte intérieur qui se retourne sans cesse du dedans vers le dehors, et inversement.

La nourriture et les trajectoires qu’emprunte le comestible à l’intérieur et à l’extérieur de notre corps — avec toutes les connotations possibles — défilent dans un langage tridimensionnel partiellement lié au carnaval d’Alost, entre peintures suspendues sur plexiglas transparent et véritables peintures murales temporaires, exécutées avec finesse comme des œuvres combinatoires pop.

L’univers artistique et le langage propre de Lisa Vlaemminck sont ici indéniablement reconnaissables, mais cette iconographie volontairement ambiguë a lentement fermenté au sein du centre psychiatrique, où résidents et personnel ont pris part à des échanges d’idées, de rêves et de fantasmes. Qu’une artiste s’immerge aussi profondément dans cet univers tout en parvenant à assimiler ces apports à son langage personnel relève presque du petit miracle.

Dans le texte de salle, imprimé sur papier saumon, l’essence de ces processus réciproques et latéraux est formulée avec justesse :
« L’idée d’une œuvre ‘propre’ cède la place à une collectivité en perpétuel déplacement, où émotions, formes et significations fusionnent. »
À Lede, l’artisanat allait de pair avec une transmission narrative de main en main, déclenchant un processus permanent de confusions langagières et de délicieux déplacements entre forme et signe.

Qui pense au carnaval pense à la satire et au burlesque ; entre les deux reposent — plastiquement formulées — des significations qui ne s’accordent pas avec les canons des beaux-arts. J’ai pensé, en filigrane, à l’artiste de la côte Ouest Peter Saul (né en 1934), trop longtemps marginalisé par l’art américain dominant en raison de ses compositions picturales abjectes, parfois répugnantes, qui s’opposaient frontalement au « bon goût » du minimalisme et de l’art conceptuel.

Cette dimension insinuante et « répugnante » affleure également dans l’exposition d’Alost, qui attaque frontalement l’esthétique et le bon goût. Les peintures murales sont fascinantes : elles montrent le parcours des aliments, le long duquel sont suspendus divers objets céramiques comestibles — savoureux ou moins — aux émaux séduisants, semblant attendre d’être dévorés et digérés. Des intestins peints, véritables tourbillons alimentaires, affrontent les murs blancs du centre d’art NW et conduisent vers des réflexions liées au domaine médical.

À Ariadne également est née une intervention : une porte imaginaire ouvrant les murs de l’institution, en référence à La Naissance de la clinique, où le « regard médical » tend à rétrécir la perception de l’individu jusqu’à le réduire à un symptôme.

Ce projet récent à NW Alost fait écho à une réalisation permanente (encore inachevée) dans le service de biologie clinique de l’UZ Bruxelles (Jette). Sur un mur où les blouses blanches des laborantins et du personnel étaient soigneusement alignées, Lisa Vlaemminck a installé une impression monumentale en all-over : une composition où l’intérieur et l’extérieur du corps humain se fondent en une joyeuse symphonie visuelle. Des patères en résine synthétique colorée et transparente y sont disposées de manière aléatoire, de sorte que l’image n’est jamais totalement visible. La présence ou l’absence du personnel détermine la visibilité de l’œuvre, les blouses masquant toujours différemment l’ensemble.

Sans que l’on s’en rende compte, il s’agit d’une œuvre participative permanente, évoquant parfois l’art baroque et l’idée de mises en scène spontanées liées au fait d’être « en service » ou non. Cette installation singulière, avec ses patères frivoles aux connotations apparemment ludiques, constitue une œuvre dynamique : l’art fournit la structure visuelle, tandis que les employés du laboratoire, par le glissement de leur temps de travail quotidien, animent littéralement et durablement l’image.

GUT jusqu’au 01.02.2026 à NW Alost — www.nw-aalst.be

L’installation de Lisa Vlaemminck à l’UZ Bruxelles est permanente.

Luk Lambrecht